Glazen Bol

Zou het nu toch werkelijkheid worden? Dat iedereen – of vooruit, misschien alleen bedrijven – gaan beschikken over een glazen bol waarin ze de toekomst kunnen zien? Ik las in de krant dat het algorithme oprukt in de bestuurspraktijk. Het “wenkende perspectief” is predictive policing. Met data komen we er straks achter waar in de stad bijstandsfraude, hennepaanplant of schoolverzuim het grootst is. Het bericht liet zien hoe big-data plannetjes werkelijk overal de kop op steken en ook hoe weinig we na blijken te denken over de vraag hoe wenselijk dat eigenlijk is.

Wenkend perspectief. Het zong nog wel even door mijn hoofd. Ik dacht ècht? Predictive policing? Onwillekeurig moest ik aan de film Minority Report denken. Drie “precogs” – een soort helderziende dames – liggen in een tank met draden aan hun hoofd en stellen de politie in staat misdaden te voorspellen; en zodoende ook te voorkomen. Tot dat de precogs voorspellen dat een van de politieagenten, gespeeld door Tom Cruise, zelf een moord zal begaan. Spanning alom.

Dat beeld van die precogs is heel treffend. Het is magisch, technisch, realistisch. Niemand weet precies hoe die precogs kunnen voorspellen, maar de draden aan hun hoofd suggereren dat het allemaal heel hightech is – en dat het heus wel zal kloppen wat de dames voorzien. En wat maakt het ook uit dat we niet weten hoe het werkt, als de voorspellingen maar juist blijken te zijn. De vraag die in Minority Report aan de orde komt is “wat als de politie een hele goede glazen bol had”? Technische snufjes helpen om dat idee voor de moderne mens geloofwaardig te maken.

En daar staan we dan, met onze big data en algoritmes. Daarmee kunnen we de mensen van passende advertenties voorzien, we kunnen verkiezingen kantelen – en als het een beetje meezit kunnen we binnenkort wat criminelen oppakken, nog voordat ze hun misdaad begaan hebben! Niemand weet precies hoe die algoritmen werken – ook de makers niet, maar het perspectief lonkt alvast.

Wat moeten we hiervan denken? Ik was deze week bij een praatje van een mevrouw van Google, die een goede uitleg gaf van hoe dit soort algoritmes werken, maar ook een ontnuchterend verhaal hield over die hele big data hype. In een notendop was haar boodschap om er niet teveel achter te zoeken: big data is gewoon statistiek, maar dan beter. En: science fiction is een verkeerde raadgever als het om het begrijpen van nieuwe technologieën gaat.

Met dat eerste ben ik het eens, maar met dat laatste niet. De verwachtingen rondom big data zijn duidelijk overspannen. Het is gewoon statistiek en hoewel het aardig lukt om een idee te krijgen van welk boeken we interessant vinden zijn veel andere problemen nog veel te moeilijk voor computers. Maar, science fiction geeft ons wel degelijk een inkijkje in wat er kan gebeuren als we ons teveel door die ontwikkelingen laten meeslepen. Minority Report legt het probleem, of eigenlijk de twee problemen, van het gebruik van zulke voorspellingen feilloos bloot.

Het eerste probleem is natuurlijk dat voorspellingen alleen maar accuraat kunnen zijn als we ze niet gebruiken. We kunnen voorspellen wat er allemaal voor naars gaat gebeuren door de klimaatverandering, maar als we daardoor de klimaatmaatregelen gaan treffen die er voor zorgen dat het lekker koel blijft op aarde, dan komen die voorspellingen niet uit.

We voorspellen wat het klimaat gaat doen in de hoop het nog te kunnen veranderen. Maar als we het veranderen klopt de voorspelling niet meer. We kunnen dus niet tegelijkertijd een betrouwbare voorspelling doen en naar die voorspelling handelen. Het gebruik van de voorspelling haalt de basis – de aanname dat de dingen grosso modo hetzelfde blijven- onder de voorspelling weg.

Het tweede probleem is dat het oneerlijk is om iemand te straffen voor iets waarvan alleen maar voorspelt is dat hij het gedaan heeft. In Minority Report worden criminelen opgepakt voordat ze hun misdaad gedaan hebben: en dus gestraft voor iets wat helemaal niet gebeurd is. Iedereen voelt aan dat daar iets niet in de haak is; hoe nauwkeurig die precogs ook mogen zijn.

Jammer genoeg doen we dit vaak genoeg. We voorspellen studiesucces om studiekeuze te bepalen, waarmee we het behalen van een slechte studievoorspelling afstraffen met een mindere opleiding.

Als voorspellingen alleen geldig zijn in een wereld die niet te beïnvloeden is, is het niet goed om het lot van mensen er van afhankelijk te maken. We zadelen ze dan op met dingen die nog niet gebeurd zijn en dankzij de voorspelling misschien ook wel niet gaan gebeuren. Hoe goed we ook in voorspellen kunnen worden, het gebruik ervan deugt gewoon niet.

Veel van de dingen die misschien gaan kunnen met big data en algoritmen moeten we dus helemaal niet willen. We gaan onszelf voor de gek houden door stevig in te zetten op voorspellingen en die we vervolgens intensief willen gebruiken. En die twee dingen gaan niet samen. Er is niets lonkends aan predictive policing, het is een nachtmerrie.

Gelukkig is er die andere vaststelling van de big data specialisten: het zal zo’n vaart niet lopen. Die big-data voorspellingen worden nooit zo goed als dat we nu denken en we zullen, met vallen en opstaan, ook wel leren om er verstandig mee om te gaan.

Anderzijds, dit zijn natuurlijk ook maar voorspellingen.

Meer lezen?

In in opdracht van de tijd, ga ik uitgebreider in op wat er mis kan gaan als je switcht van voorspellen naar beinvloeden. In IQ ga ik dieper in op de nadelen van het voorspellen van studiesucces.

IQ

Ik houd een lijstje bij met slechtst begrepen wetenschappelijke begrippen en bijna bovenaan, ver boven relativiteit, staat IQ. Mensen schijnen over IQ onder andere te geloven dat het echt bestaat, dat we weten wat het is – èn dat we er nuttige dingen mee kunnen doen. Allemaal hardnekkige misverstanden. IQ vormt een perfect voorbeeld van wat er allemaal mis kan gaan als je iets gaat meten.

Even een prikkelend feitje over IQ: het IQ van de wereldbevolking gaat al jaren omhoog. Dit stijgende IQ wordt het Flynn effect genoemd, naar de psycholoog James Flynn die liet zien dat de gemiddelde Amerikaan tussen 1932 en 1978 zo’n 10% slimmer was geworden. Of Amerikanen nog steeds elk jaar slimmer worden durf ik niet te zeggen, maar de rest van de wereld wordt dat blijkbaar wel.

Dat is natuurlijk heel erg fijn voor ons allemaal. Maar het roept ook heel erg veel vragen op. Want was het IQ niet een meting van een aangeboren eigenschap? Is intelligentie niet het best te begrijpen als een soort van talent om moeilijke dingen te snappen, te leren en misschien om in het algemeen handige dingen te doen? Hoe kan het dat de genen van onze soort zo snel veranderen dat we in razend tempo slimmer worden? Is er soms een sterke selectiedruk op intelligentie in onze maatschappij?

Het antwoord laat zich raden: intelligentietests meten helemaal geen intelligentie. Tenminste niet als je dat ziet als een aangeboren leertalent. IQ tests stellen vast hoeveel lastige puzzels je in een bepaalde tijd kan oplossen. Ze meten dus breinprestaties op een bepaald moment en niet het leertalent wat daarvoor gezorgd heeft. Breinprestaties zijn van natuurlijk van veel meer dingen afhankelijk dan je aangeboren talenten. Heb je meer scholing gehad, of specifieke IQ test training? Dan doe je het beter op IQ tests.

Nu zou je kunnen zeggen dat breinprestaties op een bepaald moment een aardige voorspeller kunnen zijn van leervermogen gedurende een bepaalde tijd, maar dan ga je er wel vanuit dat leervermogen een constante is. Dat hoeft natuurlijk niet zo te zijn.Steeds als je iets leert veranderd je brein een beetje. Zou een dergelijke verandering niet ook kunnen zorgen dat je daarna gemakkelijker nieuwe dingen leert? Met andere woorden: zou het kunnen dat je leertalent afhankelijk is van wat je leert?

Veel wetenschappers denken tegenwoordig van wel. Dit wordt fluïde intelligentie genoemd. Onderwijs verhoogt niet alleen je vermogen om puzzels op te lossen, maar ook je vermogen om te leren om puzzels op te lossen. Intelligentie is helemaal niet alleen aangeboren: je kan ook leren om intelligent te zijn.

Daarmee blijft er weinig over de aannames achter de inteligentietest: intelligentie is een aangeboren eigenschap, die je kunt meten. Dat zou allemaal niet uitmaken als IQ tests een aardige voorspelling zouden geven van dingen waar je wat aan hebt in het leven: bijvoorbeeld studiesucces of succes in een toekomstige baan. Maar ook dat blijkt tegen te vallen: IQ tests kunnen bar-weinig voorspellen. Niet alleen omdat de IQ tests zelf niet deugen, maar ook omdat er meerdere soorten intelligentie zijn en omdat heel andere menselijke eigenschappen zoals doorzettingsvermogen of een houding ten aanzien van leren veel belangrijkere voorspellers blijken te zijn van later succes.

Ik heb zelf veel te danken aan een IQ test. Mijn basisschooldocent dacht dat ik beter naar de Mavo kon, maar de IQ test die ik deed wees Havo uit en daar ging ik dus heen. Op de Havo – en later op de universiteit – ontwikkelde ik vervolgens veel van mijn huidige talent om te leren. Ik dank mijn IQ aan een IQ test. Want stel je eens voor dat die test Vmbo had uitgewezen, dan was ik vast lang zo slim niet geworden. IQ test worden dus eigenlijk verkeerd gebruikt. We doen alsof IQ tests iets belangrijks kunnen voorspellen, maar, ze veroozaken dingen.

Dat is niet erg als ze positieve dingen zouden veroorzaken, zoals in mijn geval, maar vaker gebeurd het tegenovergestelde. We gebruiken de IQ test tegen de laatbloeiers in onze samenleving. Heb ben je niet snel genoeg slim geworden, dan krijg je dankzij het gebruik van de IQ test geen kans meer om van een dubbeltje naar een kwartje te groeien. Naar vind ik dat.

Als we de balans op maken voor IQ tests komen we op het volgende ontluisterende lijstje. IQ tests maken op basis van breinprestaties op een bepaald moment een schatting van het gemiddelde leervermogen tot dan toe, waarbij de omgeving weggedacht is en het feit dat leertalent kan veranderen weggedacht wordt. Vervolgens doen we net alsof dat IQ allerlei successen kan voorspellen, terwijl we allang beter weten. IQ meten is koffiedik kijken in psychologie-vermomming.

Dat roept de vraag op hoe het zo ver heeft kunnen komen… Hoe verklaren we de populariteit van de IQ test als het ding zo overduidelijk niet deugt?  Een deel van het antwoord is dat we pas sinds kort weten wat er allemaal mis is met IQ tests. Je hebt behoorlijk wat tijd nodig om te meten hoe goed een test studiesucces kan voorspellen en wat eventueel betere voorspellers zijn. Ook het idee van fluïde intelligentie is vrij nieuw en hoe fluïde onze intelligentie precies is, is niet bekend. Dat maakt het moeilijk inschatten wat je wel en niet uit een IQ kan voorspellen.

Toch denk ik dat er een belangrijkere reden is voor de aanhoudende populariteit van IQ en de IQ test en dat is deze: het meten van dingen maakt ze tastbaar. Dingen die je in een getal kan uitdrukken zijn echt. Kilometertellers maken afstanden tastbaar, klokken maken de tijd tastbaar en IQ tests maken intelligentie tastbaar.

Veel van ons hebben wel eens een IQ test gedaan. Als ik zelf een IQ van 120 heb, dan moet intelligentie wel bestaan. Hoe kan je het anders meten? Dat is misschien een cirkelredenering, maar tegen de achtergrond van mijn eigen IQ van 120, lijken die verhaaltjes over fluïde intelligentie en slechte voorspellende waarde echt een beetje geneuzel. Mijn indrukwekkende IQ staat immers zo vast als een huis.

Mijn voorspelling is dus dat IQ tests, ondanks de aanzwellende kritiek, nog tot in jaar en dag tot de vaste uitrusting van de psychologen blijft behoren. Werkgevers willen weten wat het IQ is van het personeel dat ze gaan aannemen. De mensen willen weten wat hun IQ is. Dus blijven we het meten en als we het kunnen meten dan zal het wel bestaan.

En laat dat dan een les zijn voor als je zelf eens iets onzichtbaars aan de man wil brengen: of het nou om astrologie, aardstraling, één of ander -isme of om boze geesten gaat… Zorg voor een betrouwbare meting en je zit gebeiteld!.

Meer lezen?

In waarheidsinjecties betoog ik dat we teveel proberen te meten in deze samenleving. In doeloorzaken bespreek ik een andere tactiek om moeilijke dingen te begrijpen. In evolutiesnelheid stel ik misverstanden rondom de evolutietheorie aan de kaak.