Sociale Kennisnetwerken

In mijn laatste blogje over kennisnetwerken besprak ik het netwerk, of misschien eerder de werking van het brein, als metafoor voor kennis. Ik stelde dat kennis zobezien performatief is: ideeën worden steeds opnieuw gemaakt in plaats van een keer opgeslagen en dan teruggehaald. Het zit verspreid, zei ikde spelers die er bij betrokken zijn zitten overal. En het is meerduidig, zodra je een vraag aan een kemnisnetwerk stelt komen er meerdere antwoorden tegelijk. In dit blogje ga ik na wat er gebeurd als je die eigenschappen op de kennisnetwerken van mensen probeert toe te passen.

Het idee om groepen mensen ook als netwerken te zien is sinds de opkomst van sociale media enorm populair. Het is dan ook niet zo vreemd om sociale netwerken ook als kennisnetwerken te zien. In plaats van cellen die met elkaar verbonden zijn en via elektrische signalen met elkaar communiceren denken we nu aan mensenbreinen die door middel van taal aan elkaar verbonden zijn.

Technologiejournalist Kevin Kelly gebruikte deze analogie zelfs om het internet te beschrijven: volgens hem moeten we het niet internet zien als een verzameling genetwerkte computers, maar als genetwerkte mensenbreinen. Aangezien er nu evenveel computers met elkaar verbonden zijn als dat er cellen in de menselijke hersenen zitten is er een globaal kennisnetwerk, een soort superbrein, met één brainpower onstaan. Er worden steeds meer computers aangesloten dus al snel zal het internet zelfs ‘slimmer’ zijn dan mensen.

Nou ja. Volgens mij voert Kelly de metafoor veel te ver door. Hij lijkt te suggereren dat het internet als geheel zijn eigen gedachten heeft. Dat is onwaarschijnlijk omdat het internet helemaal niet getraind is in bepaalde gedachtenpatronen. Inteligentie onstaat niet vanzelf als je ergens een netwerk van maakt. Het internet is niet geëvolueerd om een intelligent netwerk te zijn. Het internet heeft geen zintuigen. Het heeft niet met vallen en opstaan, doelbewust, bepaalde dingen geleerd, zoals en jong kind doet. Het is een ongericht, doelloos netwerk. Onze hersenen zijn dat niet. Zelfs als Kelly gelijk had er er was zoiets als een ‘internet gedachte’ dan zouden wij daar nog altijd niets van merken. Onze hersencellen hebben ook niet door dat wij aan een ijsje denken.

En toch denk ik dat het, dichter bij huis, in je eigen werk of vriendenkring, handig kan zijn om aan je sociale netwerk als een kennisnetwerk te denken. Daar is ook helemaal geen tussenkomst van een computernetwerk voor nodig. Als je een vraag krijgt waar je het antwoord niet op weet ga je gewoons rondvragen. Je vraagt het eens aan wat mensen van wie je denkt dat ze je misschien kunnen helpen. Vaak levert dat nog niet meteen zoveel op, maar deze mensen vragen het ook weer aan iemand anders of ze verwijzen je door waarna je met wat geduld vaak wel tot een antwoord komt. Zie daar: jouw kennisnetwerk aan het werk.

Heeft dit ‘systeem’ de eigenschappen waar ik dit blogje mee begon? Meerduidigheid heeft het zeker. Voor dat je “het antwoord” dat je zocht krijgt, heb je al heel veel antwoorden gekregen op andere vragen waar de ondervraagden wèl antwoord op wisten. Voordat je er uiteindelijk achter bent waar de dokter in je nieuwe stad zit heb je al ontdekt waar de fysiotherapeut, apotheek, acupunctuur praktijk en de fietsenmaker zit. Dat lijkt misschien eerst nutteloos, maar veel van die antwoorden gebruik je later als nog zonder er ooit over na te denken hoe je ooit aan die kennis kwam. Meerduidigheid is een efficiënter systeem dan je zou denken.

Je kennisnetwerk hoeft natuurlijk niet persé verspreid te zitten. Als je je sleutels kwijt bent ga je niet je Amerikaanse vriendinnetje skypen om te ontdekken, je vraagt het aan een huisgenoot. Maar voor minder duidelijke vragen is verspreidheid wel degelijk een voordeel. En dan bedoel ik niet persé geografische verspreidheid, maar eerder verspreidheid over verschillende sociale kringen. Hoe vaker je met elkaar om gaat hoe meer kennis je deelt. Onhandig als je nieuwe kennis wil binnenhalen. Dan kun je dus beter spreken met mensen die je niet zo goed kent. Als je toch gaat rondvragen ga dan eens wat verder dan de mensen die je elke dag spreekt. Ze zult verbaast zijn van wat dat oplevert.

En dan nog perfomatief. In mijn vorige blogje vergelijk ik leren met het trainen van een basketbalteam. Tijdens de training kan je zorgen dat het team goed op elkaar ingespeeld raakt en dat het leert scoren als de omstandigheden er goed genoeg voor zijn. Maar de echte doelpunten moeten tijdens de wedstrijd gemaakt worden. Ik stelde dat het net zo was met het geheugen. Je kan je hersencellen trainen om een herinnering te produceren door te zorgen dat je hersencellen op een bepaalde manier op elkaar ingespeeld raken. Maar het oproepen van die herinnering is, in basketbaltermen, niet het terugspelen van een video van een oude driepunter, maar een team uitdagen weer eens een verse driepunter te maken. Als de spelers goed genoeg op elkaar ingespeeld zijn lukt ze dat vast en zeker.

Werkt het ook zo voor je mensenkennisnetwerk? Nou, ja en nee. Zoals hersencellen op verbindingen berusten, zo berusten mensenkennisnetwerken op relaties. Je sociale netwerk kun je onderhouden. Je kunt zorgen dat je banden opbouwt met slimme mensen die je met veel vragen verder kunnen helpen. Je kunt zorgen dat je mensen uit heel verschillende werelden kent. En je kunt vaak gebruik maken van je kennisnetwerk zodat je leert bij wie je een vraag zeker moet neerleggen en bij wie niet, daar onderhoud je meteen die relaties weer mee.

Maar, zoals ik naar aanleiding van het internetbrein van Kevin Kelly al opmerkte het lastige is dat je zelf onderdeel van het netwerk bent. Het is heel moeilijk in te schatten op wat voor vragen je in de toekomst antwoord wil hebben. Daarom is het moeilijk om je eigen kennisnetwerk voor te bereiden op die vragen. Je kan een algemeen plan maken en je omringen met mensen die je daar mogelijk bij kunnen helpen en dat is vaak ook verstandig, maar een echte basketbaltraining is dat natuurlijk niet.

Al met al past de netwerkmetafoor prima op je sociale netwerken. En geeft het een verfrissende kijk op hoe je je kan voorbereiden om moeilijke vragen die in de toekomst op je af komen. Persoonlijk, maar misschien ook als organisatie. Of dat ook tot ander kennismanagement moet leiden is een vraag die ik later misschien nog eens op pak.

Meer lezen?

In spiegelpaleis ga ik dieper in op de voor- en tegens van de sociale aspecten van kennis in mensennetwerken.

Dit is het vervolg op mijn vorige blogje over het netwerk als metafoor voor kennis. Eerder besprak ik andere metaforen voor kennis in kennisstroommemen en kenniscontainers.

 

Het filmpje van Kevin Kelly is hier te zien

Memen

Memen vormen de spil in wat je wel een culturele evolutietheorie kan noemen. Richard Dawkins wijdt er in zijn boek ‘The Selfish Gene’ niet meer dan een hoofdstukje aan, maar het idee blijkt aanstekelijk en duikt op veel plekken op. Eigenlijk gebruikt Dawkins de evolutietheorie als metafoor voor de verandering van ons ‘gedachtengoed’. Memen – ideeën eigenlijk – verspreiden zich door communicatie en zijn onderhevig aan een cultureel selectieproces; net zoals genen zich door voortplanting verspreiden en aan natuurlijke selectie onderhevig zijn. Een soort heeft een genenpool, een cultuur een memenpool. Met het begrip memen in de hand kunnen allerlei concepten uit de evolutietheorie één op één ingezet worden voor het begrijpen van kennisontwikkeling.

Van mementheorie kun je van alles vinden, maar voor ik daar wat meer over zeg is het misschien goed om iets verder op de boodschap van het boek ‘The Selfish Gene’ zelf in te gaan. Dawkins is namelijk een reductionist pur sang. Het kernbetoog van Dawkins is dat de evolutie niet een evolutie van organismen of soorten is, maar een evolutie van genen. De genen vormen de bouwplannen van de organismen die ze gebruiken om de competitie met andere genen aan te gaan in hun strijd om het bestaan. Organismen zijn dus slechts “fenotypen”, machines die de genen (het “genotype”) om zich heen bouwen om zich succesvoller voort te planten. Alle zichtbare eigenschappen van die organismen zoals intelligentie of fysieke kracht zijn dus uiteindelijk terug te voeren op het succes van de genen die eigenschappen veroorzaken. Een gen in een sterk dier heeft nu eenmaal meer kans zich voort te planten dan een gen in een zwak dier. Het hele boek lang hamert Dawkins er in dat evolutie blind is; erg blind.

Terug naar de memen. De kracht van mementheorie zit vast in haar eenvoud en herkenbaarheid. Als soorten kunnen evolueren door toedoen van genen, waarom kunnen culturen dan niet evolueren door toedoen van memen? Memen springen van het ene naar het andere brein, planten zich daar, bevrucht door andere ideeën, voort en springen weer over. Sommige ideeën zijn succesvol en invloedrijk en springen van brein naar brein, andere ideeën zijn minder invloedrijk en zijn dus een kort ‘leven’ beschoren. Dit is een intuïtief idee en als de evolutietheorie zoveel verklaringskracht heeft voor het begrijpen van het ontstaan van soorten waarom kan mementheorie die rol dan niet voor de evolutie van culturen spelen?

Als metafoor vind ik mementheorie ook mooi. Ze lijkt erg op het idee van een kennisstroom dat ik eerder besprak. Het dwingt tot bescheidenheid over je eigen rol de ontwikkeling van ons gedachtengoed. Eigenlijk zegt mementheorie dat jouw ideeën niet bij jou ontspruiten, maar dat je ze te leen hebt en ze hooguit wat kan veranderen voor je ze weer de wereld in stuurt. Het beeld helpt ook om te begrijpen dat ideeënvorming iets is wat je samen doet. Je vormt ideeën door het gesprek aan te gaan met anderen; waarbij zowel de ideeën zelf als het gedachtengoed waarbinnen ze succesvol kunnen zijn zich moeten ontwikkelen. Een co-evolutie, zoals ook soorten en hun ecosysteem co-evolueren.

Maar, als theorie vind ik mementheorie nogal overschat. In tegenstelling tot genen kunnen we memen niet onder de microscoop leggen en bekijken hoe ze veranderen. Er zijn maar een beperkt aantal genen, terwijl er oneindig veel memen kunnen bestaan. De koppeling tussen genen en organisme lijken me veel harder dan die tussen memen en cultuur. Dawkins laat in zijn boek heel goed zien dat de evolutietheorie zijn kracht voor een belangrijk deel dankt aan de moderne interpretatie ervan en het wetenschappelijke apparaat dat daar omheen gebouwd is. Dat kun je niet zo maar overzetten naar de wereld van gedachten. In die zin is mementheorie op dit moment waar de evolutietheorie was toen Darwin hem net publiceerde. Een wervend inzicht en een begin, misschien.

Een goede theorie helpt vaak om de juiste vragen te stellen. Maar, ik vraag me af of mementheorie ons niet eerder op het verkeerde dan op het goede spoor zet. In mementheorie doet alleen de aanstekelijkheid van een idee er toe. Hoe we ideeën verwerken of verbeteren doet er niet toe. Het maakt niet uit hoe we aan informatie komen, hoe we leren en zelfs niet hoe we communiceren. De inhoud van de ideeën is ook niet van belang. Mementheorie vindt het niet interessant wie Martin Luther King was en wat er van zijn visie van belang is voor de mensheid. Het enige waar mementheorie zich op richt is hoe hij zijn ideeën kon verspreiden en mogelijk wat maakte dat ze in goede aarde vielen.

En dan is er nog die extra reductiestap. Dawkins betoog voor het organisme als fenotype: een machine die door de genen gebouwd wordt om zichzelf succesvoller te kunnen voortplanten is vrij overtuigend. In mementheorie kun je een zelfde stap zetten. Vaak worden dan instituten zoals de kerk aangehaald. Zijn dat niet ook hele complexe machines, met als enige doel de verspreiding van het idee van God? Is God niet gewoon een succesvolle meme, die de kerk gebruikt om zich te handhaven tussen andere ideeën? Overtuigde atheïsten vinden dit wel een mooi plaatje, maar hetzelfde recept kan je natuurlijk op elk instituut of cultuurdrager toepassen. TV kan je zien als memencentralisatie, boeken als memenconservatie, scholen zijn er om de meme van scholing voor te planten, universiteiten voor de meme van wetenschap, parlementen voor de meme democratie, en zo voort. Ik vraag me af wat we daar mee opschieten. Dat een cultuur rust op breed gedragen basisideeën is wel algemeen aanvaard; het woord mentaliteit verwijst daar ook naar. Het is ook wel een houdbare stelling dat cultuurdragers de manifestaties zijn van de basisideeën van een cultuur. We kunnen ook nog zeggen dat ze helpen om die ideeën in stand te houden, maar om dat nu het enige doel te noemen. Dat is misschien wat ongepast.

Terwijl je dit las hebben allerlei ideeën zich in je hoofd genesteld en lekker liggen seksen met andere ideeën. Sommige voortbrengsels daarvan zullen mij weer inspireren tot een nieuw blogje vol potentiële ideeënsex. Toch? Vergeet die dus niet te delen, voor het voorbestaan van onze cultuur 🙂

Meer Lezen?

Ik beschreef eerder 2 andere metaforen voor kennis in kenniscontainers en in kennisstroom.

Ook schreef ik al eens over de evolutietheorie zelf in evolutiesnelheid.

Kennisstroom

Metaforen zijn belangrijk voor de manier waarop we dingen begrijpen. Daarom is het misschien goed om eens stil te staan bij de metaforen die we voor kennis hebben. In dit blogje wil ik me daarbij richten op het idee van een kennisstroom. Ik kwam het woord tegen in een boek door Joan van Aken en Daan Andriessen, waar het samen met het begrip praktijkstroom gebruikt wordt. Mooi vind ik dat: de kennis en de praktijk die steeds veranderen, zich altijd maar ontwikkelen en elkaar beïnvloeden. Zo brengen van Aken en Andriessen het tenminste. In dit blogje wil ik nog een stap verder gaan en puur eens nadenken over wat het betekend om kennis als een stroom te zien en niet als een bouwwerk of iets heel anders. Dat is niet per sé zoals het in het boek beschreven staat natuurlijk, maar het geeft misschien wel te denken.

Het eerste wat in je gedachten komt bij een stroom is natuurlijk dat het niet ophoudt. Bij een stroom denk ik aan de Rijn of Maas, die steeds nieuwe dingen met zich mee brengen. In een stroom verdwijnen dus ook weer dingen. Dat idee staat wel op gespannen voet met het idee dat wetenschappelijke kennis voor de eeuwigheid is, maar in een technische wetenschap, zoals de mijne is, het idee van tijdelijkheid weer heel normaal. Met het voortschrijden van de techniek, veranderd ook de kennis er over.

Wat ik ook mooi vind aan het beeld van een kennisstroom is dat het je als wetenschapper tot bescheidenheid dwingt over je bijdragen. In een vorig blogje stelde ik al dat er wereldwijd zo’n 5000 wetenschappelijke artikelen per dag worden gepubliceerd. Over een stroom gesproken! Ik werk vaak een jaar of meer aan een wetenschappelijk artikel. En al dat werk ten spijt is het dus maar één van de duizenden steentjes in de stroom in plaats van een rotsvast anker dat mijn unieke ideeën voor eeuwig vast legt. Verreweg de meeste artikelen zullen verdwijnen in de stroom en over een tijdje totaal vergeten zijn. Een enkel artikel heeft misschien een andere werking. Deze zal een verandering veroorzaken, omdat het tegen de heersende ideeën ingaat (en opgepikt wordt, wat zelden zo is). Maar verreweg de meeste artikelen ondersteunen de bestaande stroom door die voort te drijven. Of dat nou nut heeft of niet.

Wat ik zelf interessant vind aan het idee van kennis als stroom is dat kennis in deze visie wel verandert maar niet groeit. Een stroom heeft misschien een oorsprong, ze kan groeien, maar eeuwigheidswaarde heeft het allemaal niet. Ik denk wel eens dat er bepaalde ideeën bestaan die steeds terugkeren, omdat mensen er nou eenmaal opkomen: zoals idealisme of empirisme en waar nieuwe mensen steeds weer nieuwe woorden aan geven om hun tijdgenoten te overtuigen. Die ideeën zijn dan wel ‘eeuwig’ maar ze zijn eerder geleend dan bedacht. Plato was heus niet de eerste idealist en er komt ook geen laatste idealist. Er is eerder een bedding voor idealisme, steeds nieuwe ideeën vinden via idealisme hun weg.

Ik denk dat een kennisstroom een goede metafoor is voor kennis, maar ik merk ook dat ik het makkelijker vind om onze gemeenschappelijke kennis als stroom te zien, dan om mijn eigen kennis zo te zien. Natuurlijk stromen er ook ideeën door mijn hoofd, ongeveer zoals ik dat hier beschreven heb, maar het idee dat mijn gedachten alleen maar langs komen, in plaats van dat ik daar sturing aan geef, zit me dwars. Ik zou willen dat mijn ideeën, die ik met moeite uit de wildernis gebikt heb, bouwstenen zijn en dat mijn kennis een stevig bouwwerk wordt, in plaats van iets wat gewoon maar langs rolt. Ik denk dat dat gevoel: dat je het anders zou willen; dat je wil dat je werk er toe doet, de reden is waarom we kennis vaker als gebouw dan als stroom zien. Jammer eigenlijk.

Meer lezen.

Dat en hoe metaforen belangrijk zijn voor ons begrip besprak ik in in mijn blogje metaforen voor het leven. In kenniscontainers besprak ik de bekendste kennismetafoor ‘het brein als container’. Het idee van de ‘groei van kennis’ besprak ik in groeit kennis? Ik sprak over empirisme en idealisme in het blogje waarheidsinjecties.

Het boek van van Aken en Andriessen waar ik het idee van een kennisstroom uit haalde heet: Handboek ontwerpgericht wetenschappelijk onderzoek: wetenschap met effect. Boom Lemma uitgevers, 2011.

Metaforen voor het leven

Moois. Op de gevel van een boekwinkel, niet ver van mijn huis, staat deze tekst geschilderd: “een boek is als een bijl voor de bevroren zee in ons”. Ik hou van metaforen en deze heeft er twee: boeken worden met bijlen vergeleken en ons innerlijk met een bevroren zee. Maar, sinds kort zie ik veel meer in metaforen dan een mooie stijlfiguur. Dat komt door het boek ‘Metaphors We Live By’ van George Lakoff en Mark Johnson.

Lakoff en Johnson beweren dat metaforen veel meer zijn dan een speeltje voor dichters of romantische zielen. Nee…, we denken in metaforen: allemaal – de hele dag door. Lakoff en Johnson laten dat zien aan de hand van alledaags taalgebruik. Neem het idee van tijd. We hebben tijd genoeg. Lanterfanten is tijd verspillen. Je tijd is op. Dat meisje is je tijd niet waard. In al deze zinnetjes word tijd voorgesteld als iets waardevols dat snel op kan raken. Iets dat je goed moet besteden. Inderdaad: tijd is geld. Volgens Lakoff en Johnson begrijpen we wat tijd is door het te begrjpen als een schaars goed. Al deze zinnetjes zijn metaforen en ze laten zien hoe ons brein werkt, niet hoe we de taal versieren.

Als je eenmaal begint met het ontdekken van metaforen in alledaags taalgebruik, dan kun je nog wel even doorgaan en dat is dan ook precies wat Lakoff en Johnson doen. Liefde is een reis. Debat is oorlog. De economie is een (levend) wezen. Steeds gebruiken we vertrouwde concepten om abstractere concepten te begrijpen en dat begint volgens Lakoff en Johnson al heel vroeg. Richtingsmetaforen, bijvoorbeeld, leren we in onze vroegste jeugd en gebruiken we ons hele leven. Ook zinnetjes als: ‘de inflatie stijgt’,’ ik voel me down’ en ‘’de kern van het onderwerp’, zijn voorbeelden van alledaags metafoorgebruik. Als je het zo bekijkt begrijpen we bijna al onze concepten via metaforen. We stapelen concept op concept door metafoor in metafoor.

Er wordt wel gezegd dat wetenschap de werkelijkheid onttovert, maar het idee dat dat alles wat ik denk gebouwd kan zijn op metaforen vind ik zelf wel erg magisch. Ik weet niet of het waar is, maar als het zo is, dan is het een deel van het antwoord op de vraag naar basiskennis die ik hier al eerder stelde. Basiskennis is, in deze visie, kennis, die helpt andere ideeën te structureren. Misschien voldoet Goniometrie dan alsnog, maar misschien hebben we lessen nodig in grijstinten, liefde of speltheorie. Zeggen jullie het maar!

 Meer lezen?

Ik bespreek het boek “Metaphors We Live By” uitgebreider in mijn blog: Reasoning on Metaphorical Foundations.

Eerder stelde ik hier de vraag wat nu ècht basiskennis is: Basiskennis.