Sinds de opkomst van het internet is het netwerk eigenlijk niet meer weg te denken als metafoor voor kennis. Toch vind ik het niet de makkelijkste kennismetafoor om hier te bespreken. Het begrip netwerk is op zichzelf al vaag, laat staan dat je het weer gaat gebruiken om een ander begrip te ‘verhelderen’. Dat is natuurlijk een extra reden om me er toch eens in stuk te bijten. Bovendien is die netwerkmetafoor zeker een blijvertje al was het alleen maar vanwege de manier waarop onze hersenen gebouwd zijn.
De kleine 100 miljard cellen die ons denken mogelijk maken vormen namelijk een fijn vertakt netwerk. Hersencellen zijn door duizenden draadjes met elkaar verbonden. Die verbindingen zijn zelf niet erg slim. Actieve cellen sturen stroompjes naar andere cellen: “ik ben actief! Ik ben actief!” roepen ze. De andere cellen vatten die stroompjes soms op als een aanmoediging om ook actiever te worden. Die gaan dan ook “ik ben actief! Ik ben actief!” roepen. In zo’n geval kan er zomaar een soort massahysterie in je hersenen ontstaan. Gelukkig zijn er ook verbindingen waarbij het “ik ben actief!” eerder signaal opgevat wordt als een aanmoediging om rustiger te worden. Zo blijft het geheel een beetje in balans. Wij merken overigens bijna niets van al dat hectische rondgebel in onze hersenen. Hooguit denken we iets eenvoudigs zoals “ik zou wel een ijsje lusten”. Maar daar is dus heel veel massahysterie in je hersenen aan vooraf gegaan.
Ik krijg wel er een heel lekker kriebelig gevoel onder mijn gedachten van, om te bedenken wat er in mijn hersenen gebeurd tijdens schrijven van dit stukje hoor, maar de vraag is natuurlijk wel wat we er aan hebben. Wat kunnen we er van leren over hoe kennis werkt?
Één beeld dat zich opdringt is dat kennis, of gedachten in ieder geval, steeds opnieuw gemaakt moeten worden. Het is iets actiefs. Ik besprak dat al eens in het blogje geheugenmachine. Het geheugen is geen magazijn waar gedachten een plek hebben. Ik heb het idee van een ijsje niet uit een schap met zoete ideeën gehaald. Het is eerder de uitslag van een roeptoernooi tussen mijn hersencellen. Het groepje hersencellen in het ‘ijsjesteam’ heeft harder geroepen, sneller overgespeeld en is daardoor gewoon beter geweest in het produceren van een verlanggedachte dan het augurkteam. Jammer, maar, nu we het er toch over hebben: die augurkcellen doen het wel vaker slecht in de warmte; daar zijn ze niet zo op ingespeeld. Een wat technischere manier om dit te zeggen is dat gedachten eigenlijk de prestatie van een kennisinfrastructuur zijn. Als je voortaan ook in de zomer aan augurken wil denken moet je zorgen dat het augurkteam beter roept, sneller overspeelt en wat dan ook in de warmte. Er is een ander trainingsprogramma nodig. Zodat, als het er op aan komt, de augurkers het ook kunnen.
Dat verklaart dan in ieder geval waarom het zo dom is om een heleboel leerstof op de avond voor een toets naar binnen te stampen. Als je brein een magazijn was waar je de dingen die voorin stonden het makkelijkst kon pakken dan kon dit misschien werken. Maar je hersencellen zijn teamsporters die samen met andere cellen tijdens die toets een topprestatie moeten leveren. Om de goede dingen te doen moeten ze dus lang en heel veel oefenen. En vlak voor de prestatie hebben ze juist rust nodig. Voor een marathon ga je niet de avond van te voren trainen, voor hersenprestaties is dat ook onhandig.
De netwerkmetafoor zegt ook dat kennis verspreid zit in plaats van op één plek. Hoe hard neurowetenschappers ook roepen dat ze de plek voor taal of rekenen of gezichtsherkenning of aan ijsjes denken gevonden hebben, die dingen zitten niet op één plek. Wat er aan de hand is dat bij sommige taken bepaalde gebieden, soms maar een centimetertje groot, in je hersenen veel actiever zijn dan de rest en dat kunnen neurowetenschappers meten.
Hoe bijzonder die specialisatie in het brein ook is, zeggen dat er een plek in het brein voor taal is, is net zoiets als zeggen dat er maar op één klein plekje op de wereld Nederlands gesproken wordt. Vanaf de maan ziet dat er natuurlijk wel zo uit. Maar de mensen in Australië die Nederlands spreken worden even buiten beschouwing gelaten: dat zijn er niet genoeg. En als je verder gaat inzoomen blijkt dat er in honderden verschillende steden Nederlands gesproken wordt. Wat nou één plek. Erger nog: in al die steden wordt dat Nederlands ook nog eens een beetje anders gesproken en vind je bovendien allerlei andere talen dan het Nederlands. Zo zit het ook met specialisatie in je brein. Als je van heel ver weg kijkt en je probeert vast te stellen waar ‘taal’ zit dan kan je best een gebiedje vinden dat actiever is bij het gebruiken van woorden. Maar er doen ook cellen mee van buiten dat gebied bij het produceren van taal. En als je inzoomt om te kijken welke cellen precies betrokken zijn bij het roepen van het woord abacadabra dan blijken die overal te zitten. Althans dat denken we, want zo precies kunnen we met scanners helemaal niet kijken wat er gebeurd.
Een belangrijk voordeel van de verspreiding van kennis is dat je best een hersencel kan missen bij het produceren van het woord abacadraba of bij het denken aan een ijsje. Als een cel verdoofd is omdat je moe bent, teveel koffie gedronken hebt of aan de drugs hebt gezeten kunnen de andere cellen het woord toch nog wel produceren. Denken is immers teamsport. Als hele hersengebieden uitvallen wordt het natuurlijk moeilijker, maar zelfs in ernstige gevallen zoals bij een herseninfarct is het eigenlijk wonderlijk wat mensen nog wel kunnen. Het netwerk maakt kennis dus ongrijpbaar, maar wel heel robuust.
Je merkt dit ook als je nagaat welke ideeën er allemaal nog mee bij je op komen als je aan één ding probeert te denken. Laatst overkwam me dat toen ik aan het Brabantse woord ‘bekske’ moest denken. Een bekske is een koffiekopje. Maar het is ook een koffiekopje met koffie er in. En het is ook koffiedrinken (bekske doen). En ik moet ook meteen denken aan het gevoel dat je krijgt bij het drinken van een kopje koffie. En ik denk aan specifieke keren dat ik een kopje koffie dronk en aan de personen met wie ik dat deed. Elk begrip in je hersenen is dus meerduidig. Er komen steeds allerlei associaties naar boven, waar je ook zoek. Onhandig als je wil dat er maar een betekenis is voor de dingen, handig als je door associaties moet zoeken naar een bepaald begrip.
Een kennisnetwerk is dus performatief: ideeën worden steeds opnieuw op een actieve manier ‘gemaakt’. Het is verspreid: de spelers die die ideeën zitten overal waardoor het heel robuust wordt en we niet zo snel iets vergeten. En het is meerduidig: elke vraag die je aan een kennisnetwerk stelt levert meerdere verwante antwoorden tegelijk op.
Althans, dat is zo als je naar de werking van de hersenen kijkt. Want ik heb natuurlijk net gedaan alsof hoe de hersenen werken iets zegt over hoe gedachten werken en eigenlijk kun je daar wel wat vraagtekens bij plaatsen. Een interessante vraag is ook of dit idee van een kennisnetwerk iets zegt over ‘menselijke’ kennisnetwerken: de kennis in een bedrijf of in een wetenschapsgebied, bijvoorbeeld. Het korte antwoord is ja, maar daarover gaat een volgend blogje.
Meer lezen?
In geheugenmachine besprak ik als eens een aantal aspecten van het geheugen waar ik hier gebruik van gemaakt heb. Ik besprak ook al eerder andere metaforen van kennis zoals de kennisstroom, memen en kenniscontainers. Het belang van metaforen in ons begrippensysteem besprak ik in metaforen voor het leven.
In het tweede blogje over kennisnetwerken, bekijk ik wat deze metafoor oplevert als je het toepast op je sociale netwerken.