Plat

NRC kopte gisteren dat één op de tien Fransen gelooft dat de aarde plat zou kunnen zijn. Ik moest meteen lachen natuurlijk. Zo van: dat is wel een heel merkwaardige overtuiging in deze moderne tijd. Meteen daarna bekroop me toch een ongemakkelijk gevoel. Ik maakte me zorgen over toestand van de wereld. Want zeg nou zelf: Frankrijk! Dat er Amerikanen zijn die geloven dat de aarde plat is. Ach. Een paar verdwaalde creationisten die het geloven? Zit ik niet mee. Maar 10% van iedereen. Dat is wel veel. En Frankrijk is om de hoek. Voor je het weet slaat dat de-aarde-zou-best-wel-eens-plat-kunnen-zijn virus over naar hier. Brrr.

Ik hoor zelf dus nog bij de groep die denkt dat de aarde rond is, maar door het berichtje ging ik me wel afvragen hoe dat ik zo zeker kon weten. Terwijl ik nog aan het nagniffelen was ging ik het bij mezelf na. 1: iedereen weet dat de aarde rond is. 2: ik heb op school geleerd dat de aarde rond is. 3: dat de aarde rond is past in andere ideeën die ik heb over de wereld, zoals dat de aarde om de zon draait. 4: een ronde aarde die om haar as draait geeft een mooie verklaring voor dag en nacht. 5: je kan helemaal om de aarde heen vliegen en varen. 6: op foto’s die vanuit de ruimte genomen zijn, ziet de aarde er uit als een bol.

Kortom: ik heb het van horen zeggen.

Want zeg nu zelf… direct bewijs voor de rondheid van de aarde kom je in dit lijstje niet tegen. Ik zou natuurlijk rond de aarde kunnen vliegen, maar ik heb het nog nooit gedaan. En toen ik eens naar Amerika vloog – dat is ongeveer een kwart rond – had ik na de landing helemaal niet het gevoel dat de aarde scheef stond. De grond was recht onder me en ik had helemaal geen moeite mijn evenwicht te bewaren. Die foto’s zijn eigenlijk ook geen direct bewijs: ze zouden nep kunnen zijn en je ziet eigenlijk een schijf, dus per saldo zit die hele bolvormigheid meer in je hoofd dan dat je het op de foto kan zien.

Het sterkste bewijs dat ik heb voor de rondheid van de aarde is dat al die verschillende indirecte bronnen het eens zijn met elkaar. Het is altijd een sterke aanwijzing dat je goed zit wanneer verschillende bronnen in dezelfde richting wijzen, maar in dit geval is dat gewoon weer terug te voeren op punt 1: iedereen denkt dat de aarde rond is.

Ik ben natuurlijk niet écht gaan twijfelen door deze gedachtegang, maar het laat wel iets belangrijks zien: voorwetenschappelijke ideeën, zoals een platte aarde, zijn niet zo dom als dat je zou denken. Het wereldbeeld waar wij mee opgevoed zijn is eigenlijk nogal tegen-intuïtief. Als je je zintuigen vertrouwt in plaats van wat je op school leerde, ontwikkel je hele andere ideeën over de wereld dan de wetenschap ons voorschotelt. We weten zelfs vrij precies welke ideeën dat zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek aan misconcepties van middelbare scholieren over de natuur en natuurkunde. De ideeën die scholieren daarover hebben komen precies overeen met hoe de Griekse filosofen, zoals Aristoteles, over de wereld dachten. Er zijn geen IQ scores van Aristoteles bekend, maar ik schat in dat die niet tegenvallen. Geloof in voorwetenschappelijke ideeën is dus niet te verklaren vanuit een gebrek aan logisch redeneren of kritisch denken. Het gaat er om welke bronnen je gebruikt en welke je daarvan het meest vertrouwt.

Terug naar de Franse wereldbolontkenners. Is het een probleem dat zij het wereldbeeld waar wetenschappers honderden jaren op gepuzzeld hebben niet blijken te vertrouwen? Dat hangt er natuurlijk van af waar het wantrouwen vandaan komt. NRC suggereerde een beetje dat er een schrikbarende opkomst van collectieve paranoia gaande is en het past natuurlijk ook mooi in recente berichten over filterbubbels en feitenvrije politiek, maar ik durf wel te betwijfelen of dat is wat hier aan de hand is.

Ik denk dat het bericht, of vooral de reactie er op, laat zien dat we de invloed van de wetenschap op het grote publiek structureel overschatten. Zo wetenschappelijk zijn onze denkbeelden nu ook weer niet. We denken er allemaal het onze van als het zo uitkomt. We maken massaal gebruik van therapieën die niet bewezen zijn of waarvan zelfs bewezen is dat ze niet werken. We geloven misschien niet in God, maar hebben het vervangen door “ietsisme”. Wereldwijd trekken intellectuelen hele registers vol met drogredenen open om de klimaatwetenschap te ontkennen. Zo kan ik nog wel even doorgaan.

Wat mij wel interessant lijkt is een meting door de tijd heen van dit soort ideeën. Hoeveel mensen dachten in 1850 dat de aarde wel plat kon zijn in vergelijking met nu? Dan kunnen we tenminste zien of we echt met plotselinge paranoia te maken hebben of met normale, gezonde, variatie van publiek gedachtengoed rondom wat wetenschappers bedacht hebben. Maar voor zover ik weet is de invloed van de wetenschap als geheel op het grote publiek nooit wetenschappelijk onderzocht.

Misschien is ongeloof in klimaatverandering en geloof in homeopathie en ‘iets’ van een andere orde dan denken dat de aarde plat is, maar het mechanisme is hetzelfde. Het écht pijnlijke feit achter dit krantenbericht is dat het ook over onszelf gaat. We geven gewoon met zijn allen vaak de voorkeur aan onze eigen, weinig geïnformeerde meninkjes, boven het magnifieke puzzelwerk van wetenschappers van over de hele wereld. Als het om onze denkbeelden gaat lijden we collectief aan dezelfde arrogantie en hoogmoed, niet alleen die 10% platdenkers.

Meer lezen?

Ik schreef al eens over ideeën het publiek versus de wetenschap in Eksters. Ik beschreef ook al eens verschillende kennisbronnen, waarvan getuigenis de belangrijkste is voor ons. Dit blogje suggereert eigenlijk dat ons wetenschappelijke wereldbeeld tot de basiskennis behoort.

De mogelijkheid dat nieuwe media wel degelijk collectieve paranoia aanjagen onderzocht ik in Collateral damage of the robotsrace (on the web).

Het volledige NRC artikeltje vind je hier. Ook de column van Rosanne Hertzberger uit die zelfde week is een aanrader.

Kennisbronnen

Een van de basisvragen van de kennistheorie is hoe mensen aan kennis kunnen komen. Hoe weet je eigenlijk dat je een mens bent? Of hoe je heet? Of dat de aarde rond de zon draait? En wanneer kan je er zeker van zijn dat datgene wat je weet ook waar is? Filosofen hebben zich natuurlijk met die vraag bezig gehouden en zij komen met vier fundamentele bronnen van kennis: waarneming, geheugen, ratio en getuigenis. Ik weet zeker dat ik de meeste dingen die ik weet op de vierde manier opgedaan heb. Alles wat in dit blogje staat heb ik bijvoorbeeld van anderen geleerd: boeken, persoonlijk contact, internet en tv. Je zou denken dat filosofen dus erg veel aandacht aan getuigenis als bron van kennis gegeven hebben, maar niets is minder waar. Het alfamannetje onder de kennisbronnen is de waarneming.

Waarneming is ook vreselijk belangrijk. Komt niet al onze kennis , inclusief kennis van anderen, uiteindelijk via de zintuigen binnen? John Locke, bijvoorbeeld stelde zich het brein van een baby voor als een onbeschreven blad (een tabula rasa) dat door ervaring gevuld werd. Volgens Locke bouwen mensen hun eerste kennis dus op door ervaring en – zo dacht hij – alleen door ervaring leren we de waarheid. Locke’s theorie was behoorlijk invloedrijk en het was dus eigenlijk wachten op een filosoof die precies het tegenovergestelde beweerde. Berkely bijvoobeeld. Volgens hem kunnen we helemaal niet zeker zijn van onze zintuigen omdat we ons bewust zijn van wat er in het brein gebeurd, niet van wat er in de wereld gebeurd. We zijn ons alleen bewust van onze ideeën en Berkely stelde zich de waarneming voor als bijzonder levendige ideeën die door God in ons brein geplaatst waren. De werkelijkheid? Daar had Berkely niet zoveel mee.

Het ontkennen van de werkelijkheid, dat ging veel filosofen te ver, maar het argument dat we niet kunnen weten of we iets wel echt waarnemen heeft de gemoederen nog lang bezig gehouden. En zo zijn er eigenlijk vier visies op de waarneming ontstaan. Je hebt realisten die beweren dat wat we waarnemen de werkelijkheid is. Je hebt idealisten (zoals Berkely) die zeggen dat de werkelijkheid niet bestaat of in ieder geval niet is wat we waarnemen. Je hebt representationalisten die (met Hume) beweren dat we door ons brein gemaakte representaties van de werkelijkheid waarnemen. Dat is dus geen directe waarneming, maar representationalisen denken wel dat wat we waarnemen werkelijkheidsgetrouw is. Tot slot zijn er ook nog skeptici die simpelweg zeggen dat we niet kunnen weten of we waarnemen. Consensus is er nooit gekomen, de waarneming wordt nog altijd als eerste en belangrijkste kennisbron gezien – en zij blijft onderwerp van stevig filosofisch debat.

Dat is voor het geheugen veel minder het geval. Vreemd eigenlijk. Als ik iets denk te weten haal ik het uit mijn geheugen. Mijn geheugen is dus misschien niet persé de uiteindelijke bron van mijn kennis, maar het is in ieder geval wel de directe bron van mijn kennis. Filosofisch gezien geeft dit wel problemen. Ik denk bijvoorbeeld dat ik mijn ex-vriendin gisteren zag lopen. Kan ik daar op vertrouwen? Een voorbeeld van een theorie die daar antwoord op probeert te geven is de afleidings- of inferentietheorie. Deze stelt dat ik op mijn geheugen kan vertrouwen omdat ik heel veel bewijs heb dat mijn geheugen betrouwbaar is. Dat blijkt namelijk steeds in het alledaagse leven. Ik vraag me af waar ik mijn sleutels gelaten heb, haal uit mijn geheugen dat ze in mijn tas zitten en prompt zitten ze daar. Dat soort dingen. Omdat ik steeds op mijn geheugen kan vertrouwen kan ik er ook wel van uit gaan dat ik mijn vriendin gisteren zag. Jammer genoeg wordt deze theorie door twee stevige problemen geplaagd: de logica rammelt en het bewijs ook – ons geheugen laat ons te vaak in de steek.

Een andere theorie is de behoudstheorie. Die zegt dat je het geheugen gewoon als een opslagplaats moet zien. Ik weet misschien niet zeker dat ik mijn ex gisteren zag, maar ik heb er vandaag precies evenveel bewijs voor als gisteren toen ik dat moment in mijn geheugen opsloeg. Dit is logisch gezien een waterdichte theorie, maar net als bij de afleidingstheorie klopt het niet bij wat we weten van het geheugen. De behoudstheorie gaat er van uit dat er niets aan ons geheugen veranderd als het eenmaal is opgeslagen. Uit onderzoek naar valse herinneringen weten we dat dat niet zo is. Er blijkt bijvoorbeeld dat we onze herinneringen steeds aan passen door nieuwe informatie te mengen met wat al in het geheugen zat. Exit behoudstheorie.

Blijft over wat Micheal Heumer de duale theorie van de herinnering noemt. Ons vertrouwen in een herinnering is volgens hem de optelsom van het vertrouwen dat we hadden toen we de herinnering maakten en ons vertrouwen dat we hem goed bewaard hebben. Het hangt er dus van af of ik mijn ex-gisteren goed gezien heb en of ik goed onthouden heb of ik haar gezien heb. Het kan zomaar zo zijn dat ik een andere vrouw zag die op mijn ex lijkt en dat ik die waarneming in mijn geheugen steeds een beetje bijgesteld heb in de richting van een werkelijke waarneming van mijn ex. Dan werken een onnauwkeurige waarneming en een onnauwkeurig geheugen samen en blijft er niet veel over.

Logisch gezien klopt de duale theorie, maar praktisch gezien hebben we er misschien niet zoveel aan. Als mens heb ik alleen toegang tot je geheugen op dit moment, ik weet niet meer hoe zeker ik er eerst van was. Je kunt de foutbronnen dus niet uit elkaar halen. Al met al is het geheugen dus vrij onbetrouwbaar en is het ook nog eens heel moeilijk om te weten hoe onbetrouwbaar het precies is.

Tijd om de ratio eens onder de loep te nemen. De waarneming en het geheugen mogen dan onbetrouwbaar zijn, mogelijk kunnen we wel door logisch te redeneren tot de waarheid doordringen. Opnieuw discussie natuurlijk. Is het wel mogelijk kennis te hebben die los staat van de waarneming? De empiristen denken van niet. Ervaring is voor hen de enige bron van ware kennis. Maar zij krijgen tegengas van rationalisten. Die hebben filosofen als Plato en Kant als boegbeeld en de visie van Emanuel Kant is nog altijd invloedrijk. Hij dacht dat onze waarneming van de werkelijkheid gevormd wordt door ons aangeboren kenvermogen. Gevoel voor geometrie is een voorbeeld. Het idee van een rechte lijn leer je, zo dacht Kant, niet door ervaring, maar toch heeft iedereen er beschikking over. De rationalistische visie kwam behoorlijk onder druk te staan toen Albert Einstein zijn algemene relativiteitstheorie op het idee van een gekromde ruimte-tijd baseerde. Als Einstein gelijk heeft dat de ruimte krom is en Kant gelijk heeft dat ons aangeboren kenvermogen ons met een waarneming van de ruimte in rechte lijnen heeft toegerust, zit ons aangeboren kenvermogen er dus naast. Exit Kant.

Maar dat is eigenlijk een beetje kort door de bocht. Dat de manier waarop ons brein en zintuigen in elkaar zitten een sterke invloed hebben op hoe wij de wereld waarnemen valt moeilijk te ontkennen. Voor een worm is de wereld een heel andere plek dan voor ons en als wormen een wiskunde zouden ontwikkelen zou die waarschijnlijk wezenlijk anders zijn dan die van ons. We hebben dus wel een aangeboren kenvermogen,  het is alleen moeilijk te zeggen welke kennis we daar onder kunnen rekenen en we kunnen er alleen niet zomaar op vertrouwen dat het ons de waarheid zal vertellen. Denk aan onderzoek in de sociale psychologie aan cognitieve bias. Dat onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat we meer waarde hechten aan bewijs dat onze ideeën bevestigt dan aan bewijs dat tegen onze ideeën in gaat. Dat maakt het moeilijke nieuwe ideeën in het juiste licht te beoordelen. Kant had dus waarschijnlijk gelijk dat we een aangeboren kenvermogen hebben alleen lijken we eerder gemaakt te zijn om allerlei misvattingen over de werkelijkheid te huldigen in plaats van om de waarheid te ontdekken. Mede daarom roepen we bij het redeneren de hulp in van denktechnologieën als wiskunde en logica. We vertrouwen er op dat als we deze middelen gebruiken ons kenvermogen kunnen corrigeren. En die technologieën? Die hebben we, net als ons vertrouwen er in, weer van horen zeggen.

Dat brengt ons bij de vierde kennisbron: getuigenis. Hoe kunnen we weten dat we datgene wat we van anderen leren kunnen vertrouwen? Daar hebben relatief weinig filosofen over zich gebogen en de teneur was aanvankelijk niet erg optimistisch. John Locke, bijvoorbeeld, stelde dat anderen een erg onbetrouwbare bron van kennis zijn en ook David Hume zag er weinig in. In een poging om aan te tonen dat wonderen niet bestaan stelde hij dat het vertrouwen dat we in een getuigenis stellen evenredig moet zijn met het aantal onafhankelijke bronnen. Bij de meeste getuigenissen zijn die juist schaars. Hij kreeg tegengas van latere filosofen als Thomas Reid. Die vroeg zich bijvoorbeeld af wat de visie van Hume zou betekenen voor het leren van een kind. Kinderen zullen het moeten doen met zeer weinig bronnen van kennis die zeker niet onafhankelijk genoemd kunnen worden. Daarom poneerde hij een tegengestelde visie die een stuk optimistischer was. Hij stelde dat mensen de aangeboren neiging hebben om in getuigenissen te geloven, maar ook om de waarheid te spreken. De Australische filosoof Tony Coady deed daar nog een schepje boven op door te laten zien dat het onredelijk is om er van uit te gaan dat de meerderheid in een samenleving liegt. De meeste systemen die voor cohesie zorgen in de samenleving, waaronder de taal, zouden daar aan ten onder gaan. Al met al kunnen we onze goedgelovigheid dus best verantwoorden.

We kunnen vraagtekens stellen bij elk van de vier kennisbronnen: de waarneming, het geheugen, de ratio en getuigenis – en filosofen hebben dat ook gedaan. Maar dit blogje is uiteindelijk veel optimistischer uitgevallen dan je op het eerste gezicht had kunnen verwachten. Vooruit, we kunnen er niet zeker van zijn dat wat we waarnemen de werkelijkheid is, maar meestal is zij goed genoeg voor ons dagelijks leven. We kunnen niet zeker weten of we op ons geheugen kunnen vertrouwen, maar vaak genoeg blijkt het er prima van af te brengen. We hebben misschien niet het ‘kenvermogen’ van een waarheidsvinder, maar met wat hulp van wiskunde en logica komen we een heel eind. Niet elke getuigenis is even betrouwbaar, maar we hoeven niet meteen alles wat we van anderen leren in twijfel te trekken. Alles overziend moet je gewoon niet willen zoeken naar een bron van ‘absoluut zekere kennis’, zoals veel filosofen doen. Als je de lat net iets lager legt, dan komen we er met onze vier manieren om aan kennis te komen best uit. En dat blijft toch een geruststellende gedachte.

Meer lezen?

Het idee van de tabula rasa en enkele visies op de betrouwbaarheid van het geheugen zijn impliciet weer gestoeld op de metafoor van de kenniscontainer , die ik eerder kritisch besprak.

In waarheidsinjecties besprak ik twee varianten van de strijd tussen de empiristische en de  rationalistische visie op de waarheid. De ideeën van Kant werk ik verder uit in kenvermogen. Over het geheugen en valse herinneringen schreef ik in geheugenmachine.

Dit blogje is goeddeels gebaseerd op essays uit “Epistemology” van Robert Audi.