Calimero

Nu we na decennia babbelen over de klimaatverandering eindelijk in actie lijken te komen, breken gouden tijden aan voor argumentatie-antropologen. De ‘na mij de zondvloed types’ in ons land willen natuurlijk best een beetje inschikken met hun Hummers, maar niet zonder eerst nog even flink wat verbaal vuurwerk af te steken. Dus rapporteert de Telegraaf in chocoladeletters over “klimaathysterie” en “klimaatindustrie” en buitelen de drogredenen en complottheorieën op sociale media als vanouds over elkaar heen. Over het woordenspelletje dat de Telegraaf nu probeert te spelen sprak ik al eens in betekenisdrift, dus daar hoef ik nu niet zoveel aan toe te voegen, maar er zijn zeker argumenten in deze discussie die een nieuw blogje waard zijn.

Zoals bijvoorbeeld het argument waar ik me het meest over verbaasd heb: het Calimero-argument. Het gaat ongeveer als volgt. (1) Wij zijn maar een heel klein landje. (2) Dus moeten we vooral niet vooroplopen met klimaatmaatregelen. (3) Want wat wij doen helpt bijna niets én (4) misschien doen de anderen wel niet mee.

Zucht. En zij zijn groot en wij zijn klein. Het is een venijnig argument omdat het zo redelijk en lekker veilig klinkt. Eerst maar eens kijken of de grote jongens wel meedoen, dan kunnen wij onze paar centen ook wel inleggen; en tot die tijd is er toch niet veel verloren. Getekend: diverse politieke partijen, waaronder het CDA.

Het deugt natuurlijk niet hè? Het klimaatprobleem is een typisch geval van wat economen de tragedy of the commons noemen. Als er een handvol boeren zijn die hun koeien op hetzelfde gras (de commons) laten grazen zijn de individuele belangen van de boeren niet te rijmen met het gemeenschappelijke belang.

Voor elke boer afzonderlijk is het handig om een paar extra koeien op het gras te laten: dat levert meer melk op. Zolang er genoeg gras is tenminste: dus het is in het gemeenschappelijke belang om juist niet teveel koeien los te laten. Als alle boeren een extra koe nemen is het gras zo verdwenen.

De tragedie is dat er een kale vlakte ontstaat als alle boeren hun individuele belang voorop stellen en alle boeren dan failliet gaan. Slimme boeren denken dus niet alleen aan zichzelf, maar maken afspraken over hoe veel koeien ze laten grazen en houden zich er aan. Zodat alle koeien, ook die van de boer zelf, altijd genoeg gras hebben.  Ze plaatsen het gemeenschappelijke belang vóór het eigenbelang.

Zo zit het ook met het klimaat. We dragen allemaal bij aan het klimaatprobleem en hebben er allemaal baat bij dat het opgelost wordt. We hebben in Parijs afgesproken minder uit te stoten en het is in ons gemeenschappelijke belang dat ook te doen. Als Calimero alleen maar aan zichzelf denkt is het vast beter om even te wachten met die klimaatmaatregelen, maar dat najagen van het eigenbelang is juist wat het probleem veroorzaakt. Het kan dus niet de oplossing zijn. Tijd om wakker te worden. Er is nauwelijks gras meer. Iedereen, ook Calimero, moet het gemeenschappelijke belang voorop gaat stellen.

Het wijsspelletje dat hier gespeeld wordt is ook alomtegenwoordig. Het maakt helemaal niet uit hoe groot of klein je bent. Burgers wijzen naar de grote bedrijven. Kleine landen wijzen naar grote landen. Grote landen wijzen terug. Arme landen wijzen naar rijke landen. Iedereen wijst naar Amerika.

Maar het gaat niet om wie het meeste gras eet. Het is dit keer juist gèèn wedstrijd. Iedereen eet nu al meer dan haar deel. De meeste Nederlands burgers eten teveel gras. Het bedrijfsleven eet teveel gras. Andere landen, groot en klein, eten teveel gras. We moeten allemaal minder gras gaan eten en zolang we naar elkaar blijven wijzen verandert er niets. Bovendien ben je pas in een positie om iets te zeggen van wat anderen doen, als je eigen gebruik een beetje op orde hebt. Hoe groot of klein je ook bent.

Dat het moreel onjuist is om klimaatmaatregelen uit te stellen betekent natuurlijk niet dat het ook onhandig is. Misschien is afwachten gewoon goede realpolitik. Het commons-spel wordt nooit helemaal eerlijk gespeeld en wie weet kunnen we ons wel in een betere positie sjoemelen door iets later in te stappen. Daarom intrigeert het woord vooroplopen in het Calimero-argument me. Wat zou een voormalig gidsland kunnen winnen bij een beetje achterop lopen?

Ik kan wel wat dingen bedenken, maar de belangrijkste is de overloopredenering. Nederland is natuurlijk geen eiland. Als wij strenge klimaatregels gaan hanteren terwijl andere landen er met de pet naar gooien, dan gaan die vervuilende bedrijven, vliegtuigen en personen wel ergens anders heen. De wereld wordt daar niet schoner van en wij verdienen er veel minder door. Erger nog als die bedrijven eenmaal weg zijn komen ze misschien wel nooit meer terug en ondervinden wij blijvend schade aan onze economie, alleen maar omdat we zo nodig de eerste wilden zijn.

Nu lopen sommige dingen wel sneller over dan andere. Mensen die in het Oosten wonen pakken misschien net zo lief in Frankfurt het vliegtuig, maar daarmee zit Schiphol niet ineens zonder reizigers. Veel mensen vinden het sfeertje op Schiphol prettiger en voor veel mensen voelt het dichter bij. Daarom blijven ze heen gaan, ook als het wat duurder is. Zo zit het ook met bedrijven. Een bedrijf verplaatsen kost veel geld en moeite dus je gaat je geluk pas in het buitenland beproeven als je daar heel goede redenen voor hebt.

Overlopen is zo makkelijk nog niet. De kosten om je persoonlijke routine te verleggen of om de bedrijfsvoering aan te passen, worden switching costs genoemd en ze zijn vaak een reden om je geluk juist niet elders te beproeven. Tenzij je er vertrouwen in hebt dat het daar blijvend beter gaat zijn. Vaak zijn de switching costs te hoog om een overstap te rechtvaardigen. Daar komt nog bij dat de angst dat bedrijven die overstappen voorgoed weg zijn ook nog eens gebaseerd is op een asymmetrie. Een overstap naar het buitenland is zo gebeurd, maar om terug te komen zijn die switching costs ineens veel te hoog?

Eigenlijk is die overloopredenering dus ìn en ìn pessimistisch. Het doet alsof wij heel onpopulair zijn en niemand bij ons wil horen. Het drukt  ook pessimisme uit over de toekomst en hoe anderen dan met het klimaat zullen omgaan. In een wereld waar iedereen haar klimaatbeleid gaat aanscherpen, nu of in de iets verdere toekomst, heeft overlopen niet zoveel zin. En dan is het voor een klein gidslandje als Nederland ook helemaal niet zo erg om voorop te lopen in de verduurzaming.

Daarmee is het overloopargument gewoon een onderdeel van het wijsspelletje dat toch al in het Calimero-argument omsloten zit. Wij zijn bang dat anderen misschien niet meedoen en daarom doen we nog maar even niets. Waarmee we onszelf blootstellen aan de risico’s die met klimaatverandering gepaard gaan én voorkomen dat we in een positie zijn om er wat van te zeggen als anderen inderdaad niet mee blijken te doen. Dat lijkt me heel onverstandig.

Ik kan wel eens boos en verdrietig worden van hoe we op het moment aan pessimisme ten onder gaan. Als het niet zo vreselijk was, zou je de mensheid nu zien als een bedreigde diersoort die het aan zichzelf te danken heeft. Panda’s hebben bijna nooit seks en eten met hun dieet van bamboe wel heel eenzijdig. Mensen wijzen naar elkaar tot ze een ons wegen en stoken ondertussen de planeet zo warm dat die onleefbaar wordt. Natuurlijk red je het dan niet als soort. Het is tragisch, maar ook wel een beetje aandoenlijk.

Meer lezen?

In betekenisdrift ga ik in op de vraag of woordgebruik invloed heeft op de gedachten. De Telegraaf rekent daar wel op, maar geloof er niet zo in.

In in opdracht van de tijd sprak ik ook al eens over hoe verwachtingen over de toekomst ons handelen bepalen. Ik was daar vrij kritisch over het gebruik van voorspellingen over de toekomst als raadgever.

 

 

De taalpragmatiek van Herbert Clark

Mensen die deze blog al een tijdje volgen hebben het misschien allang gespot: ik ben een Clarkiaan. Wees gerust: dat is geen sekte van enge mannetjes die met blogberichtjes geld uit hun gehersenspoelde publiek proberen te kloppen, maar een zelfverzonnen woord voor mensen die Herbert Clark’s “Common Ground” theorie aanhangen. Mensen zoals ik dus. Omdat ik jullie al verschilende keren op een gedachtenspoor a-la Clark heb proberen te zetten, vond ik het hoog tijd eens uit de kast te komen en uit te leggen hoe die pragmatische taaltheorie van hem eigenlijk in elkaar steekt.

Een pragmatische benadering

De manier waarop mensen als Herbert Clark naar taal kijken kan je eigenlijk in één zinnetje samenvatten.

Taal is wat we ermee doen. 

Vooruit, dat is misschien wat cryptisch, maar de kern is dat pragmatici taal proberen te begrijpen door te kijken wat mensen ermee proberen te bereiken, in plaats van het als iets zelfstandigs te bestuderen.

Vergelijk het met de vraag “wat is een vork?”. Veel mensen zullen zeggen dat een vork een metalen ding met drie of vier tanden is. Die mensen bekijken een vork als iets met een bepaalde vorm. Waar het ding toe dient – of hoe het in de wereld is gekomen – is dan even minder relevant. Pragmatici bekijken de vork anders. Zij zeggen dat een vork iets is waar je eten mee van je bord kan prikken en in je mond kan stoppen. Dan bekijk je dus de functie, of wat mensen ermee doen in plaats van de vorm. Hoeveel tanden het ding heeft of van welk materiaal het gemaakt is doet er even minder toe.

Zo zit het dus ook met taal. Je kunt de vorm van een taal zoals de gramatica of de spelling als iets wat op zichzelf staat bestuderen òf je kunt je richten op taalgebruik en bestuderen wat mensen met taal doen.

Dat  laatste is bij taal een handige keuze. In het geval van een vork kan je aan de vorm wel zien wat mensen er mee doen. Maar, bij taal is dat niet zo. Waarvoor zouden Hindi sprekers dit woord bijvoorbeeld voor gebruiken: कार? Dat is eigenlijk niet te raden en dat komt omdat de vorm van een woord in letters en klanken meestal helemaal los staat van de betekenis.

Welke klanken je gebruikt om iets over te brengen is eigenlijk willekeurig. Maf is dat, als je er over nadenkt: het is alsof het helemaal niet uit maakt of je je eten van je bord prikt met een vork of met een koffiemok. Allebei werken ze even goed. Toch is dat in talen zo en zijn de betekenissen van de verschillende woorden dus eigenlijk gewoon ‘afgesproken’.

Dat roept de vraag op hoe dit soort ‘afspraken’ tot stand komen en om dat te begrijpen moeten we naar taalgebruik kijken. Herbert Clark legt dat in vier stappen uit: hij stelt (1) dat samenwerking cruciaal is voor het gebruik van taal, hij wijst (2) op het belang van gedeeld begrip in de samenwerking die voor taalgebruik nodig is, (3) op het ontstaan van gedeeld begrip bij het gebruiken van taal en als afgeleide daarvan (4) het ontstaan van betekenissen van woorden en uitdrukkingen. Laten we die eens één voor één bekijken.

1 taal gebruiken is samenwerken

Taalgebruik staat volgens Clark altijd in het teken van gemeenschappelijke actie. Je gebruikt taal omdat je samen met je luisteraar ergens uit wil komen. Je wil iets kopen van iemand; of je wil afspraken maken over het eten; of je wil je studenten iets bijbrengen. Steeds is het nodig dat jij iets met taal doet en dat de ander: de verkoper, je huisgenoot of je studenten hun best doen om jou te begrijpen en verder te helpen. Het is alsof je de tango danst: als spreker heb je misschien de leiding, maar als je partner zich niet op jou instelt en met je meedanst dan kom je alsnog nergens.

In het tabelletje hieronder vind je die samenwerking uitgewerkt in wat Clark een actieladder noemt. Stel je voor dat je een frietje gaat halen, de friettent binnen loopt en vraagt “een friet mèt graag”. Volgens Clark moet je dan op vier niveaus samenwerken.

Spreker Luisteraar
Gedeeld project doet een voorstel overweegt het voorstel
Gedeeld begrip gebruikt betekenis begrijpt betekenis
Communicatie presenteert signaal identificeert signaal
Uitvoering maakt geluid hoort geluiden

Op al deze niveaus kan het mis gaan. Neem deze uitwisseling:

  • Jij: “een friet mèt graag!”
  • Baliemedewerker: “wat zei je?”

Hier is de uitvoering mislukt. Jij bent er niet in geslaagd je voor de baliemedewerker verstaanbaar te maken.

Het kan ook in de communicatie zitten.

  • Jij: “een friet mèt graag!”
  • Baliemedewerker: [gaat gewoon verder met zijn werk]
  • Jij: “hé ik had het tegen jou hoor”
  • Baliemedewerker: “Oh sorry. Een frietje mèt, toch?”

Hier heeft de baliemedewerker je wel gehoord, maar niet doorgehad dat je iets met hem wilde regelen. Hij miste het signaal: “ik heb het tegen jou”.

Of neem deze:

  • Jij: “een friet mèt graag!”
  • Baliemedewerker: “sorry hoor, maar met wat?”

Hier gaat het mis op het gedeeld begrip. Jij bedoeld waarschijnlijk een friet met mayonaise, maar de baliemedewerker is, vreemd genoeg, nog niet zo ver ingevoerd dat hij weet wat je bedoeld.

Of neem deze:

  • Jij: “een friet mèt graag!”
  • Baliemedewerker: “dat is dan 3,75!”
  • Jij: “oh shit ik ben mijn portemonnee vergeten”

Hier gaat het mis op het gezamenlijke project. Jullie begrepen elkaar prima, maar voor een transactie is nu eenmaal geld nodig en dat was er even niet.

De actieladders laten zien dat je zelfs bij zoiets simpels als het bestellen van een frietje nauw moet samenwerken op verschillende niveaus. Dat weten we omdat het op al die niveaus mis kan gaan. Tegelijkertijd hebben we het vaak feilloos door en kunnen het op tijd herstellen.

2 voor taalgebruik is gedeeld begrip van belang

Alledaags taalgebruik vereist dus intensieve samenwerking. Volgens Herbert Clark is dat alleen mogelijk door de common ground -het gedeeld begrip – die spreker en luisteraar hebben. Met common ground bedoeld Clark alles waarvan spreker en luisteraar weten dat ze het allebei weten. De volgende interactie laat het belang daarvan zien.

  • Jij: verkoopt u ook friet?
  • Baliemedewerker: [kijkt je verdwaast aan]

Als het goed is komt deze uitwisseling niet vaak voor. Als je een friettent in loopt mag je er van uitgaan dat ze er friet verkopen. Jij en de baliemedewerker weten dat allebei. Het is dan ook heel onverwacht als je dat nog eens gaat vragen en dat roept dat aan de andere kant verwarring op. Gedeeld begrip bepaalt dus wat je wel en niet vraagt of vertelt en ook hoe de ander zal reageren.

Met de meeste mensen die je tegenkomt heb je veel gedeeld begrip. Het zijn bijvoorbeeld allemaal Nederlanders, waardoor je weet dat ze de taal machtig zijn, dat ze een basisidee hebben van belangrijke personen en gebeurtenissen in de geschiedenis en het nieuws. Als je ze op straat tegen komt mag je er vanuit gaan dat ze zien wat jij ziet, en daar kan je een in een gesprek op voortbouwen.

Wat gedeeld begrip is verschilt van persoon tot persoon. Mijn vrouw en ik weten meer van elkaar dan mijn studenten en ik. Daar moet ik rekening mee houden. Als ik mijn studenten iets vertel over mijn laatste vakantie dan zal ik daar veel uitgebreider op ingaan dan bij mijn vrouw. Als ik iemand tegen kom uit een heel ander land wordt het veel lastiger communiceren. Zonder een goede inschatting van wat de ander weet is het lastig een soepel gesprek op te zetten.

3 als we taal gebruiken ontstaat gedeeld begrip.

Ik ben een fanatieke skeelerraar en nu ik je dat verteld heb is het gedeeld begrip. Ik wist allang dat ik een fanatieke skeelerraar ben en nu weet ik zeker dat jij het ook weet. Maar, ik mag er genoegzaam vanuit gaan dat er nog meer gedeeld begrip is ontstaan. Je weet nu dat ik aan buitensport doe dat ik vermoedelijk ook kan schaatsen en nog wat dingen. Die komen dus mee met het gedeeld begrip.

Je reactie is erg belangrijk voor het gesprek. Blijkt daar uit dat je ook een skeelerraar bent, dan weet ik dat je je net als ik druk maakt over asfalt, routes en wieltjes en kan ik ‘dieper’ in de materie duiken. Er komt een hele berg gedeeld begrip bij. Blijkt dat je niet skeelert dan weet ik dat alles wat ik over skeeleren ga vertellen waarschijnlijk nieuw voor je is.

Elke zinnetje dat we wisselen krijgen we dus meer vaste grond onder de voeten. We weten beter wat de ander allemaal weet en wat nog niet en dat maakt het makkelijker om het gesprek te voeren. Het gedeeld begrip groeit elke wisseling: je bouwt voort op het gedeeld begrip wat je al hebt en je bouwt nieuw gedeeld begrip op.

4 betekenis geven doe je samen 

Het is duidelijk dat we taal gebruiken om te communiceren, dat gedeeld begrip daar een centrale rol in speelt en dat betekenissen van woorden gedeeld begrip zijn. Maar wat nou als we geen gedeeld begrip hebben? Dan worden de betekenissen gevormd door ons taalgebruik. Anders gezegd: taal onstaat doordat we er mee doordat we er mee communiceren. Bekijk het volgende voorbeeld bijvoorbeeld.

  • Persoon 1:  Je weet toch dat roken ongezond is?
  • Persoon 2: YOLO man, YOLO!
  • Persoon 1: YOLO?
  • Persoon 2: Je leeft maar één keer! chillex!
  • Persoon 1: Nou dan leef ik liever één keer kort.

Op een bepaalde manier gaat deze interactie over of roken iets is dat je moet laten omdat het ongezond is of niet. Maar in de interactie wordt ook het begrip YOLO geïntroduceerd door persoon 2. Het had betekenis voor persoon 2, die waarschijnlijk weet dat het een afkorting is en wat die betekend, maar niet voor persoon 1 die het begrip voor het eerst hoort.

Het koppel repareert het gebrek aan gedeeld begrip in beurt 3 en 4. Uit beurt 5 kunnen we opmaken dat persoon 1 de betekenis van YOLO nu begrepen heeft. Persoon 1 weet waarschijnlijk niet dat YOLO een afkorting is die als woord gebruikt wordt, maar wel dat het een woord is dat door jongeren gebruikt word en in de plaats gekomen is van het oude gezegde “pluk de dag”.

Wat we hier gezien hebben is dus het ontstaan van een betekenis van YOLO. Mensen leren wat woorden betekenen doordat ze in gesprekken gebruikt worden en doordat ze daaruit oppikken hoe ze gebruikt worden. Het gevolg is dat iedereen nieuwe woorden kan introduceren of woorden kan veranderen. Door het gewoon te gebruiken pikken anderen het vanzelf op. Al snel gaan mensen om je heen het ook gebruiken. Als je hier heel erg invloedrijk in bent wordt het woord onderdeel van de standaardtaal.

Clark in actie

Voor Clark zijn betekenissen dus geen vaststaande eigenschappen van woorden, maar iets dat steeds opnieuw gevormd wordt door sprekers en luisteraars – in de duizenden gesprekjes die we voeren in ons leven. Taal is wat we er mee doen.

Daarom is taal per definitie iets levends en veranderlijks. Als jij en ik ervoor kiezen om het woord snups te gaan gebruiken voor iedereen die alleen betekenissen uit de Dikke van Dale accepteert, dan begrijpen jij en ik elkaar prima; en daar kan geen snups iets aan veranderen. Ooit komt het woord misschien zelfs in de Dikke van Dale en dan moeten zelfs de snupsen het woord snups accepteren.

Dat taal meestal niet zo snel veranderd komt omdat het handiger is te communiceren in taal die iedereen begrijpt en nieuwe taal dus maar mondjesmaat doorsijpelt. Je merkt ook dat nieuwe betekenissen heel sterk in kleine groepen ontstaan en gecultiveerd worden. Collega’s, jongeren, of eigenlijk alle mensen die veel met elkaar omgaan ontwikkelen een eigen taal, met gelijksoortige uitspraak (dialect) en eigen woorden (jargon) die buiten die groep slecht verstaan of begrepen worden.

Het is precies die connectie tussen groepslidmaatschap en betekenisvorming die ik in mijn andere Clarkiaanse blogjes besprak.

Meer lezen?

Ik schreef over de turbulente geschiedenis van het woord nep in betekenisdrift. Ik sprak over het ontstaan van jargon in jargon en over kantoorbubbels in spiegelpaleis.

In de wetenschapsfilosofie komt Bruno Latour het dichtst bij Clarks, talige benadering, zijn werk besprak ik in lableven. Herbert Clark ontvouwd zijn theorie in het boek Using Language, dat ik van harte aanbeveel.

कार betekent auto, volgens Google Translate, tenminste.

Betekenisdrift

Het woord ‘nep’ is zichzelf niet meer de laatste tijd. Nepnieuws is waarschijnlijk een van de eerste dingen waar je aan denkt bij het woord nep, maar die samenstelling is piepjong. Vroeger was nieuws niet iets wat nep kon zijn; of daar dacht je in ieder geval niet over na. Wie had dus gedacht de woorden nep en nieuws zo gemakkelijk aan elkaar zouden plakken? En toen werd het nog gekker. Donald Trump, president van Amerika, ging het woord nepnieuws in een totaal andere betekenis gebruiken. Hij bestempelde juist het nieuws van kwaliteitskranten zoals de New-York Times, dat wij als het meest betrouwbare beschouwen, als nep. Dat is dus een beetje alsof je een Mercedes een nepauto noemt. Niettemin is het feit is dat Trump een invloedrijke man is – en zo is nep vanzelf ook synoniem geworden voor “niet positief over Donald Trump”.

Hoe invloedrijk Trumps taalgebruik precies is zal de tijd moeten leren, maar het turbulente leven van het woord nep roept natuurlijk allerlei vragen op over taal als kennisdrager. Als alle woorden zo wispelturig zijn, hoe kun je ze dan gebruiken om iemand iets te leren? Of om het eens te worden over hoe iets zit? Kunnen we, zoals in het boek 1984 van George Orwell geprobeerd wordt, het denken van een hele samenleving veranderen door in het woordenboek te schrappen? Of heeft dat geen zin? Ik denk dat dit soort vragen goed te beantwoorden zijn als je twee dingen helder voor ogen houdt.

Ten eerste: woorden zijn vogelvrij. Je kunt boos zijn op Trump omdat hij verwarring zaait door het woord nep op een heel andere manier te gebruiken dan dat wij dat doen, maar dit soort taalvernieuwing is wel heel normaal. We leren wat woorden betekenen door hoe mensen woorden gebruiken en als we woorden anders gaan gebruiken veranderen ze dus van betekenis. Als we de zon dit jaar allemaal sjaal gaan noemen, dan gaan we volgend jaar allemaal naar het strand om bruin te worden in het lekkere zomersjaaltje. Dat zulke veranderingen van de taal meestal geleidelijk gaan komt omdat het niet meevalt iedereen mee te krijgen in het nieuwe gebruik van sjaal. Maar beroemdheden en de (massa)media zijn wel krachtige verspreiders van nieuwe taal.

Ten tweede: betekenissen zijn juist vrij vast: ze zitten verstrikt in een kluwen van woorden. Taal is een netwerk. Als je de betekenis opzoekt van een woord dan stuit je vaak op een definitie van een 10tal woorden waarvan je van een paar de betekenis ook niet kent. Als je de betekenis van die woorden gast opzoeken stuit je wéér op definities met onbekende woorden. Enzovoort. Deze kluwen van woorden en verbanden tussen woorden is mooi weergegeven in een visuele thesaurus. In ons brein is deze taalkluwen ook nog eens verknoopt met persoonlijke herinneringen en emoties. Iedereen die wel eens met wol gespeeld heeft weet dat een kluwen veranderen niet meevalt. Natuurlijk kan het wel, anders had studeren geen zin,  maar of het Donald Trump lukt om mijn begrip van echt en nep te veranderen, dat betwijfel ik.

Terwijl woorden dus vrij gemakkelijk op een nieuwe manier gebruikt kunnen worden, worden ze op hun beurt in toom gehouden door betekenissen die zich niet zo makkelijk laten veranderen. Nieuw taalgebruik grijpt vaak vrij snel om zich heen, terwijl het veel moeilijker is om het denken daaronder te veranderen. Woorden zijn besmettelijker dan betekenissen.

Dat is misschien ontnuchterend nieuws voor mensen die zich, zoals ik, met leren en onderwijzen bezig houden. Het is niet zo moeilijk om studenten of collega’s te leren om nieuwe begrippen te gaan gebruiken. Maar, als je kijkt naar welke ideeën daar onder schuil gaan, gaat het gezegde “oude wijn in nieuwe zakken” gemakkelijk op. Die nieuwe begrippen hechten zich aan oude betekenissen terwijl dat vaak net niet de bedoeling is. Zo ontstaan er veel misconcepties en onzichtbaar onbegrip. Om een nieuw begrip in te laten dalen moet de hele taalkluwen veranderd worden. Dat vereist dat je het nieuwe begrip op veel manieren gebruikt en dat je als docent een lange adem nodig hebt om misconceptie na misconceptie recht te zetten.

Het is misschien ook ontnuchterend nieuws voor onderzoekers die het eens proberen te worden over hoe iets wat ze in de wereld zien precies begrepen moet worden. Vaak wordt dit gedaan door nieuwe taal in te voeren. Maar die nieuwe taal klit bij alle onderzoekers aan andere bestaande betekenissen. Er is zo heel wat discussie nodig voordat er een gedeeld begrip ontstaat van het verschijnsel. Voor hele nieuwe wetenschappelijke ideeën, zoals ooit de quantummechanica, blijft die discussie jarenlang doorgaan.

Het is ook slecht nieuws voor diegenen die proberen ons denken te vervangen door termen te veranderen. Je kan zwakzinnigen verstandelijk beperkten gaan noemen, allochtonen nieuwe Nederlanders of patiënten cliënten, maar maak je niet de illusie dat dat tot een hele andere behandeling van deze groepen leidt. De nieuwe term past namelijk precies op de betekenissen die de oude term ook had. De woorden die we gebruiken zijn vervangen, maar verstandelijk beperkten worden er niet vanzelf respectvoller door behandeld, nieuwe Nederlanders zijn niet welkomer dan allochtonen en cliënten niet minder afhankelijk dan patiënten. Voor dit soort veranderingen zijn de kluwens te sterk en de woorden te zwak.

Is het dan kansloos om met taal betekenissen te veranderen? Enige nuance is misschien op zijn plek. Met name de eerste regel, dat woorden vogelvrij zijn, is overdreven. Zeker woorden waar we al lang een bepaalde betekenis aan toekennen, zoals nep of sjaal kun je niet helemaal ongestraft voor iets nieuws inzetten. Als je die woorden gebruikt blijft er een stukje van de originele kluwen meekomen en dat kan de betekenis die je wil beïnvloeden wel degelijk in de war schoppen. Trump plakt het woord nepnieuws niet voor niets op de New York Times. Hij probeert daar twijfel mee te zaaien over wat echt is en wat nep is, zodat onwelgevallig nieuws hem minder hard zal raken. Dat zal ongetwijfeld een beetje lukken, maar op de langere termijn schat ik het niet kansrijk in. Iemand die lak heeft aan de betekenissen waar we mee zijn opgegroeid en opgevoed nemen we daarvoor simpelweg niet serieus genoeg. We zijn eigenlijk heel gehecht aan onze taalkluwens.

Meer lezen?

In mijn blogje Jargon, sprak ik al eens eerder over het verband tussen taal en kennis. De besmettelijkheid van ideeën besprak ik al eens in Memen.

Het netwerkkarakter van kennis besprak ik in Kennisnetwerken en in Sociale Kennisnetwerken. De discussie in de quantummechanica, behandelde de ik in EPR.

Een voorbeeld van een visuele thesaurus vind je hier.