Mensen die deze blog al een tijdje volgen hebben het misschien allang gespot: ik ben een Clarkiaan. Wees gerust: dat is geen sekte van enge mannetjes die met blogberichtjes geld uit hun gehersenspoelde publiek proberen te kloppen, maar een zelfverzonnen woord voor mensen die Herbert Clark’s “Common Ground” theorie aanhangen. Mensen zoals ik dus. Omdat ik jullie al verschilende keren op een gedachtenspoor a-la Clark heb proberen te zetten, vond ik het hoog tijd eens uit de kast te komen en uit te leggen hoe die pragmatische taaltheorie van hem eigenlijk in elkaar steekt.
Een pragmatische benadering
De manier waarop mensen als Herbert Clark naar taal kijken kan je eigenlijk in één zinnetje samenvatten.
Taal is wat we ermee doen.
Vooruit, dat is misschien wat cryptisch, maar de kern is dat pragmatici taal proberen te begrijpen door te kijken wat mensen ermee proberen te bereiken, in plaats van het als iets zelfstandigs te bestuderen.
Vergelijk het met de vraag “wat is een vork?”. Veel mensen zullen zeggen dat een vork een metalen ding met drie of vier tanden is. Die mensen bekijken een vork als iets met een bepaalde vorm. Waar het ding toe dient – of hoe het in de wereld is gekomen – is dan even minder relevant. Pragmatici bekijken de vork anders. Zij zeggen dat een vork iets is waar je eten mee van je bord kan prikken en in je mond kan stoppen. Dan bekijk je dus de functie, of wat mensen ermee doen in plaats van de vorm. Hoeveel tanden het ding heeft of van welk materiaal het gemaakt is doet er even minder toe.
Zo zit het dus ook met taal. Je kunt de vorm van een taal zoals de gramatica of de spelling als iets wat op zichzelf staat bestuderen òf je kunt je richten op taalgebruik en bestuderen wat mensen met taal doen.
Dat laatste is bij taal een handige keuze. In het geval van een vork kan je aan de vorm wel zien wat mensen er mee doen. Maar, bij taal is dat niet zo. Waarvoor zouden Hindi sprekers dit woord bijvoorbeeld voor gebruiken: कार? Dat is eigenlijk niet te raden en dat komt omdat de vorm van een woord in letters en klanken meestal helemaal los staat van de betekenis.
Welke klanken je gebruikt om iets over te brengen is eigenlijk willekeurig. Maf is dat, als je er over nadenkt: het is alsof het helemaal niet uit maakt of je je eten van je bord prikt met een vork of met een koffiemok. Allebei werken ze even goed. Toch is dat in talen zo en zijn de betekenissen van de verschillende woorden dus eigenlijk gewoon ‘afgesproken’.
Dat roept de vraag op hoe dit soort ‘afspraken’ tot stand komen en om dat te begrijpen moeten we naar taalgebruik kijken. Herbert Clark legt dat in vier stappen uit: hij stelt (1) dat samenwerking cruciaal is voor het gebruik van taal, hij wijst (2) op het belang van gedeeld begrip in de samenwerking die voor taalgebruik nodig is, (3) op het ontstaan van gedeeld begrip bij het gebruiken van taal en als afgeleide daarvan (4) het ontstaan van betekenissen van woorden en uitdrukkingen. Laten we die eens één voor één bekijken.
1 taal gebruiken is samenwerken
Taalgebruik staat volgens Clark altijd in het teken van gemeenschappelijke actie. Je gebruikt taal omdat je samen met je luisteraar ergens uit wil komen. Je wil iets kopen van iemand; of je wil afspraken maken over het eten; of je wil je studenten iets bijbrengen. Steeds is het nodig dat jij iets met taal doet en dat de ander: de verkoper, je huisgenoot of je studenten hun best doen om jou te begrijpen en verder te helpen. Het is alsof je de tango danst: als spreker heb je misschien de leiding, maar als je partner zich niet op jou instelt en met je meedanst dan kom je alsnog nergens.
In het tabelletje hieronder vind je die samenwerking uitgewerkt in wat Clark een actieladder noemt. Stel je voor dat je een frietje gaat halen, de friettent binnen loopt en vraagt “een friet mèt graag”. Volgens Clark moet je dan op vier niveaus samenwerken.
Spreker | Luisteraar | |
Gedeeld project | doet een voorstel | overweegt het voorstel |
Gedeeld begrip | gebruikt betekenis | begrijpt betekenis |
Communicatie | presenteert signaal | identificeert signaal |
Uitvoering | maakt geluid | hoort geluiden |
Op al deze niveaus kan het mis gaan. Neem deze uitwisseling:
- Jij: “een friet mèt graag!”
- Baliemedewerker: “wat zei je?”
Hier is de uitvoering mislukt. Jij bent er niet in geslaagd je voor de baliemedewerker verstaanbaar te maken.
Het kan ook in de communicatie zitten.
- Jij: “een friet mèt graag!”
- Baliemedewerker: [gaat gewoon verder met zijn werk]
- Jij: “hé ik had het tegen jou hoor”
- Baliemedewerker: “Oh sorry. Een frietje mèt, toch?”
Hier heeft de baliemedewerker je wel gehoord, maar niet doorgehad dat je iets met hem wilde regelen. Hij miste het signaal: “ik heb het tegen jou”.
Of neem deze:
- Jij: “een friet mèt graag!”
- Baliemedewerker: “sorry hoor, maar met wat?”
Hier gaat het mis op het gedeeld begrip. Jij bedoeld waarschijnlijk een friet met mayonaise, maar de baliemedewerker is, vreemd genoeg, nog niet zo ver ingevoerd dat hij weet wat je bedoeld.
Of neem deze:
- Jij: “een friet mèt graag!”
- Baliemedewerker: “dat is dan 3,75!”
- Jij: “oh shit ik ben mijn portemonnee vergeten”
Hier gaat het mis op het gezamenlijke project. Jullie begrepen elkaar prima, maar voor een transactie is nu eenmaal geld nodig en dat was er even niet.
De actieladders laten zien dat je zelfs bij zoiets simpels als het bestellen van een frietje nauw moet samenwerken op verschillende niveaus. Dat weten we omdat het op al die niveaus mis kan gaan. Tegelijkertijd hebben we het vaak feilloos door en kunnen het op tijd herstellen.
2 voor taalgebruik is gedeeld begrip van belang
Alledaags taalgebruik vereist dus intensieve samenwerking. Volgens Herbert Clark is dat alleen mogelijk door de common ground -het gedeeld begrip – die spreker en luisteraar hebben. Met common ground bedoeld Clark alles waarvan spreker en luisteraar weten dat ze het allebei weten. De volgende interactie laat het belang daarvan zien.
- Jij: verkoopt u ook friet?
- Baliemedewerker: [kijkt je verdwaast aan]
Als het goed is komt deze uitwisseling niet vaak voor. Als je een friettent in loopt mag je er van uitgaan dat ze er friet verkopen. Jij en de baliemedewerker weten dat allebei. Het is dan ook heel onverwacht als je dat nog eens gaat vragen en dat roept dat aan de andere kant verwarring op. Gedeeld begrip bepaalt dus wat je wel en niet vraagt of vertelt en ook hoe de ander zal reageren.
Met de meeste mensen die je tegenkomt heb je veel gedeeld begrip. Het zijn bijvoorbeeld allemaal Nederlanders, waardoor je weet dat ze de taal machtig zijn, dat ze een basisidee hebben van belangrijke personen en gebeurtenissen in de geschiedenis en het nieuws. Als je ze op straat tegen komt mag je er vanuit gaan dat ze zien wat jij ziet, en daar kan je een in een gesprek op voortbouwen.
Wat gedeeld begrip is verschilt van persoon tot persoon. Mijn vrouw en ik weten meer van elkaar dan mijn studenten en ik. Daar moet ik rekening mee houden. Als ik mijn studenten iets vertel over mijn laatste vakantie dan zal ik daar veel uitgebreider op ingaan dan bij mijn vrouw. Als ik iemand tegen kom uit een heel ander land wordt het veel lastiger communiceren. Zonder een goede inschatting van wat de ander weet is het lastig een soepel gesprek op te zetten.
3 als we taal gebruiken ontstaat gedeeld begrip.
Ik ben een fanatieke skeelerraar en nu ik je dat verteld heb is het gedeeld begrip. Ik wist allang dat ik een fanatieke skeelerraar ben en nu weet ik zeker dat jij het ook weet. Maar, ik mag er genoegzaam vanuit gaan dat er nog meer gedeeld begrip is ontstaan. Je weet nu dat ik aan buitensport doe dat ik vermoedelijk ook kan schaatsen en nog wat dingen. Die komen dus mee met het gedeeld begrip.
Je reactie is erg belangrijk voor het gesprek. Blijkt daar uit dat je ook een skeelerraar bent, dan weet ik dat je je net als ik druk maakt over asfalt, routes en wieltjes en kan ik ‘dieper’ in de materie duiken. Er komt een hele berg gedeeld begrip bij. Blijkt dat je niet skeelert dan weet ik dat alles wat ik over skeeleren ga vertellen waarschijnlijk nieuw voor je is.
Elke zinnetje dat we wisselen krijgen we dus meer vaste grond onder de voeten. We weten beter wat de ander allemaal weet en wat nog niet en dat maakt het makkelijker om het gesprek te voeren. Het gedeeld begrip groeit elke wisseling: je bouwt voort op het gedeeld begrip wat je al hebt en je bouwt nieuw gedeeld begrip op.
4 betekenis geven doe je samen
Het is duidelijk dat we taal gebruiken om te communiceren, dat gedeeld begrip daar een centrale rol in speelt en dat betekenissen van woorden gedeeld begrip zijn. Maar wat nou als we geen gedeeld begrip hebben? Dan worden de betekenissen gevormd door ons taalgebruik. Anders gezegd: taal onstaat doordat we er mee doordat we er mee communiceren. Bekijk het volgende voorbeeld bijvoorbeeld.
- Persoon 1: Je weet toch dat roken ongezond is?
- Persoon 2: YOLO man, YOLO!
- Persoon 1: YOLO?
- Persoon 2: Je leeft maar één keer! chillex!
- Persoon 1: Nou dan leef ik liever één keer kort.
Op een bepaalde manier gaat deze interactie over of roken iets is dat je moet laten omdat het ongezond is of niet. Maar in de interactie wordt ook het begrip YOLO geïntroduceerd door persoon 2. Het had betekenis voor persoon 2, die waarschijnlijk weet dat het een afkorting is en wat die betekend, maar niet voor persoon 1 die het begrip voor het eerst hoort.
Het koppel repareert het gebrek aan gedeeld begrip in beurt 3 en 4. Uit beurt 5 kunnen we opmaken dat persoon 1 de betekenis van YOLO nu begrepen heeft. Persoon 1 weet waarschijnlijk niet dat YOLO een afkorting is die als woord gebruikt wordt, maar wel dat het een woord is dat door jongeren gebruikt word en in de plaats gekomen is van het oude gezegde “pluk de dag”.
Wat we hier gezien hebben is dus het ontstaan van een betekenis van YOLO. Mensen leren wat woorden betekenen doordat ze in gesprekken gebruikt worden en doordat ze daaruit oppikken hoe ze gebruikt worden. Het gevolg is dat iedereen nieuwe woorden kan introduceren of woorden kan veranderen. Door het gewoon te gebruiken pikken anderen het vanzelf op. Al snel gaan mensen om je heen het ook gebruiken. Als je hier heel erg invloedrijk in bent wordt het woord onderdeel van de standaardtaal.
Clark in actie
Voor Clark zijn betekenissen dus geen vaststaande eigenschappen van woorden, maar iets dat steeds opnieuw gevormd wordt door sprekers en luisteraars – in de duizenden gesprekjes die we voeren in ons leven. Taal is wat we er mee doen.
Daarom is taal per definitie iets levends en veranderlijks. Als jij en ik ervoor kiezen om het woord snups te gaan gebruiken voor iedereen die alleen betekenissen uit de Dikke van Dale accepteert, dan begrijpen jij en ik elkaar prima; en daar kan geen snups iets aan veranderen. Ooit komt het woord misschien zelfs in de Dikke van Dale en dan moeten zelfs de snupsen het woord snups accepteren.
Dat taal meestal niet zo snel veranderd komt omdat het handiger is te communiceren in taal die iedereen begrijpt en nieuwe taal dus maar mondjesmaat doorsijpelt. Je merkt ook dat nieuwe betekenissen heel sterk in kleine groepen ontstaan en gecultiveerd worden. Collega’s, jongeren, of eigenlijk alle mensen die veel met elkaar omgaan ontwikkelen een eigen taal, met gelijksoortige uitspraak (dialect) en eigen woorden (jargon) die buiten die groep slecht verstaan of begrepen worden.
Het is precies die connectie tussen groepslidmaatschap en betekenisvorming die ik in mijn andere Clarkiaanse blogjes besprak.
Meer lezen?
Ik schreef over de turbulente geschiedenis van het woord nep in betekenisdrift. Ik sprak over het ontstaan van jargon in jargon en over kantoorbubbels in spiegelpaleis.
In de wetenschapsfilosofie komt Bruno Latour het dichtst bij Clarks, talige benadering, zijn werk besprak ik in lableven. Herbert Clark ontvouwd zijn theorie in het boek Using Language, dat ik van harte aanbeveel.
कार betekent auto, volgens Google Translate, tenminste.