Basiskennis

Een van de moeilijkste vragen als je het over het nut van kennis hebt is welke kennis nu echt basiskennis is. Ik heb het daarbij niet over je pincode, hoewel het natuurlijk erg handig is om die te kennen. Het gaat me nu even om die kennis die je niet elke dag gebruikt, maar die toch belangrijk is – omdat ze je helpt met nadenken.

Ik sprak gisteren met een collega over goniometrie (je weet wel – de tangus, sinus en cosinus – de wiskunde waarmee je aan driehoeken kan rekenen). Hij vertelde me dat hij dit maar één keer in zijn leven gebruikt heeft, namelijk toen hij moest uitrekenen hoe hoog het dak van zijn huis moest zijn en hoeveel dakpannen hij nodig had. Het punt van zijn verhaal was eigenlijk: als je kennis maar één keer in je leven nodig hebt, dan hoef je dat misschien niet per sé op de middelbare school te leren.

Ik ging er natuurlijk meteen tegen in. Er is namelijk een heel bekend tegenargument. Dat gaat ongeveer zo. Misschien gebruik je goniometrie niet elke dag, maar een wiskundige, analytische manier om problemen op te kunnen lossen heb je heel vaak nodig. Het is niet de kennis zelf die van belang is, maar de manier van denken de je er ook van leert. Mijn collega was niet onder de indruk en gelijk had hij. Want… dat argument roept eigenlijk allerlei vragen op.

De eerste vraag is of het wel waar is. Er is veel onderzoek gedaan naar kennistransfer: het blijkt dat mensen er slecht in zijn om kennis die ze ergens opdoen in een heel andere situatie toe te passen. Ik ken geen studie waarin specifiek gekeken is naar de vraag hoeveel mensen er zijn die baat hebben bij goniometrie bij het doen van de dagelijkse boodschappen, maar optimistisch over de uitkomsten ben ik niet.

De tweede vraag is of je, als je een manier van denken vaak gebruikt, je die manier van denken niet ook in de situaties kan leren waar je die manier van denken voor gebruikt. Als het inderdaad zo is dat je door de wiskundeles uiteindelijk leert om op een analytische manier naar je boodschappenlijstje te kijken, kunnen we die manier van denken dan niet met boodschappenlijstjes onderwijzen in plaats van met driehoeken? Waarom is die omweg eigenlijk nodig?

Zelfs als we deze twee vragen kunnen beantwoorden, blijft er een derde vraag over. We nemen het even aan: het aanleren van basiskennis, zoals goniometrie, is de meest handige manier om ons een analytische manier van denken te leren die ons elke dag weer van pas komt. De prangende vraag is dan: waarom goniometrie? Of eigenlijk: moet het eerder goniometrie of topografie zijn? Als we al aannemen dat we basiskennis nodig hebben om manieren van denken te leren, hebben we nog niet de vraag beantwoord welke basiskennis we nodig hebben.

Ik denk wel dat er zo iets bestaat als basiskennis en taal en rekenen lijken me heel belangrijke voorbeelden. Maar als je me vraagt hoe het bijvoorbeeld zit met vreemde talen, met wis- en natuurkunde, met godsdienst, met geschiedenis, met nieuwe media of met vingerhaken – dan vind ik het veel moeilijker om te zeggen of dat basiskennis is. We hebben allemaal wel een idee van welke kennis wel een voedingsbodem kan zijn voor andere nuttigere kennis en welke kennis daar niet voor geschikt is, maar echt goede, getoetste, argumenten hebben we niet. En dat is jammer, want daarmee blijft basiskennis dus eigenlijk een kwestie van geloof.

Meer lezen?

Ik besprak de zin van het vak geschiedenis in geschiedenis. Ik sprak over de lastige aspecten van het aanleren van nieuwe kennis in opkijken naar nieuwe kennis.