Ik kan me weinig onderwerpen voor de geest halen waar vormonderzoek zoveel impact had dan bij het onderzoek naar de structuur van het DNA. De ontdekking van James Watson, Francis Crick, Maurice Wilkins en Rosalind Franklin in 1953, vormde een belangrijke schakel in de bewijsketen van de evolutietheorie, is de eerste grote mijlpaal in het vakgebied van de microbiologie en veranderde het onderzoek van de erfelijkheidsleer definitief.
Dat is allemaal mooi, maar het allermooiste aan deze ontdekking is misschien dat er een heel smakelijk boekje over geschreven is door één van de onderzoekers. James Watson gaf in ‘The Double Helix’ een kijkje achter de schermen en liet zien hoe de ontdekking in zijn werk ging. Althans zijn versie ervan, want de bijdrage van de andere onderzoekers – en met name die van Rosalind Franklin – worden als bijzaak weggezet. Nog mooier dan het boekje zelf is dan is misschien de controverse die er over ‘The Double Helix’ ontstond.
De ontdekking zelf hing ook van toeval en intriges aan elkaar. Dat begint al met het onderwerp. Het lag op dat moment helemaal niet voor de hand om de structuur van DNA te gaan onderzoeken. Begin jaren 50 was het nog onzeker of DNA wel een rol speelde in erfelijkheid. Onderzoekers namen aan dat erfelijke informatie in de cel moest worden vastgelegd en ook wel dat elke cel deze informatie moest bevatten. Maar er zijn allerlei eiwitten in de cel en de informatie zou best eens verdeeld kunnen zijn over verschillende eiwitten. Dit was eigenlijk ook de heersende visie.
Dat de vier onderzoekers zich op DNA gingen toeleggen had te maken met experimenten aan bacteriën in de jaren 40 die suggereerden dat DNA wel eens een grote rol zou kunnen spelen bij de erfelijkheid. Maar het was zeker niet zo dat men al dacht dat DNA de enige drager van erfelijk materiaal zou zijn en het was ook niet duidelijk dat het blootleggen van de structuur van het molecuul zou kunnen helpen dit te aannemelijk te maken.
Daarnaast was het iets dat moeilijk te achterhalen was. De techniek om de structuur van moleculen bloot te legggen stond nog in de kinderschoenen. Men gebruikte daar Röntgenstraling voor, maar dit soort straling kon niet door lenzen worden afgebogen, waardoor er niet zoiets bestond als een röntgenmicroscoop. Wat wel kon was iets met Röntgenstraling bestralen en dan kijken hoe de straling afboog. Afhankelijk van de buigingspatronen kon je de aspecten van de moleculaire structuur ‘ herleiden. Het was een zeer pittige experimentele techniek omdat het materiaal wat bestraald werd heel goed geprepareerd moest zijn en omdat bij te complexe materialen er niets meer te herleiden viel omdat de buigingspatronen te ingewikkeld waren. De bijdrage van Rosalind Franklin in het onderzoek is geweest om deze techniek te perfectioneren en toe te passen op zoiets complex als het DNA.
Maar in ‘The Double Helix’ gaat James Watson eigenlijk niet in op dit experimentele werk. Het boekje leest eerder als een schelmenroman. Hoofdpersoon James Watson is een 24 jarige onderzoeker, vrij lui, arrogant en egocentrisch, maar wel hongerig om een grote ontdekking te doen. Hij is niet het soort onderzoeker dat zich bezighoudt met details en stukje bij beetje een techniek ontwikkelt om precieze metingen te doen, maar meer iemand die ideeën sprokkelt en dan op basis van gissingen en intuïties probeert tot dingen te komen die natuurlijk, wel een beetje belangrijk en baanbrekend moeten zijn want anders telt het niet. Francis Crick is hierin zijn partner in crime, maar ook wel zijn geweten – iemand met meer senioriteit, die de kritische vragen stelt.
Het balletje gaat rollen als Watson een presentatie ziet van Linus Pauling van een onderzoek naar een ander biologisch molecuul. Het heeft toevallig ook de vorm van een helix, maar dat is niet wat het meeste indruk maakt. De onderzoeker is achter de structuur gekomen door op basis van de Röntgenbeelden een model te maken van het molecuul. Ongeveer zoals je dat vroeger bij scheikunde gedaan zal hebben door bolletjes die atomen moesten voorstellen met stokjes te verbinden. Dat spreekt Watson aan: het moet voor hem op basis van wat er van DNA bekend is toch ook mogelijk zijn een model van DNA te maken en misschien levert dat dan wel iets interessants op!
Dus gaan Watson en Crick aan de slag met hun moleculaire Lego, maar ze hebben er weinig succes mee.
Er is simpelweg te weinig van DNA bekend om zo’n structuur meteen te kunnen bouwen en met behulp van de Röntgentechnieken van Wilkins en Franklin kunnen ze wel iets meer te weten te komen, maar de relaties zijn niet bepaald warm. Daarbij hebben ze andere wetenschapsopvattingen: Wilkins en Franklin willen eerst de data laten spreken en Watson en Crick en speculeren er op los. Wat ook niet helpt is dat Watson en Crick geen steun krijgen voor hun werk in hun eigen lab: men ziet weinig in het onderwerp en ze boeken te weinig progressie.
Toch sprokkelt Watson stukje bij beetje de elementen bij elkaar die hij nodig heeft. Welke moleculen aan de binnenkant zitten en welke aan de buitenkant; het gegeven dat de aminozuren waarmee de dwarsverbindingen in DNA gemaakt worden in gelijke hoeveelheden voorkomen; het feit dat ook DNA een helixstructuur heeft en welke afstand er tussen de verschillende ringen moet zitten. Het meeste hiervan haalt hij uit foto’s die Franklin genomen heeft, maar die hij door de grote antipathie tussen de twee alleen indirect weet te verkrijgen. Het bouwwerk dat ze uiteindelijk maken is nog altijd een gok, maar het is een erg mooie oplossing, hetgeen voor Watson en Crick reden is aan te nemen dat het wel waar moet zijn.
Waarom is die structuur zo van belang? Het is zeker een mooie structuur die mooi dat die nu als symbool voor erfelijkheid dient, maar die culturele betekenis zal de natuur natuurlijk weer worst wezen. Dus wat wel?
Watson en Crick drukken het in hun artikel als volgt uit.
“It has not escaped our notice that the specific pairing we have postulated immediately suggests a possible copying mechanism for the genetic material.”
De ‘ontdekking’ die in de structuur omsloten is, is dat het laat zien hoe je een precieze kopie kan maken van een gen. De dwarsverbanden in de dubbele helix kunnen uit verschillende aminozuren bestaan, maar er zijn wel vaste paren van aminozuren. Bij celdeling kan het molecuul dus doormidden gesneden worden waarna de 2 helften aangevuld kunnen worden met nieuw materiaal. Door de vaste paring kan dat maar op één manier, waardoor de kopie precies hetzelfde moet zij als het origineel.
Het was destijds een kernprobleem hoe genetisch materiaal zo goed intact kon blijven als het bij elke celdeling opnieuw gekopieerd moet worden. De structuur van Watson en Crick loste dat op. De consequentie van dat inzicht is dat de genetische informatie omsloten zit in de aminozuren die de bruggen vormen. Elke brug vormt dan een letter die exact overgeschreven wordt bij deling. Dit geeft op haar beurt weer een verklaring voor de diversiteit van levensvormen die allemaal DNA als erfelijk materiaal hebben. Er kan immers op deze manier heel verschillende informatie opgeslagen worden in DNA (bijvoorbeeld voor verschillende dieren), die toch exact behouden blijft bij elk kopie. Samen leiden deze aspecten van de structuur tot de conclusie dat DNA de drager van het genetische materiaal van levensvormen kan zijn.
‘The Double Helix’ laat zien hoeveel gokwerk er nodig was om tot deze structuur te komen, en hoe dun het bewijs voor deze structuur bij publicatie was. Laat staan voor de verdergaande conclusies die we er nu makkelijk aan kunnen verbinden. Het boekje verkondigd ook Watsons visie dat wetenschap in de eerste plaats om ideeën gaat en pas in de tweede plaats om experimenteel werk. En voor de oplettende lezer laat het zien hoe veel dat wringt. De waardeloze samenwerking tussen Watson en Franklin wordt door Watson bijvoorbeeld breed uitgemeten, maar de schuld wordt natuurlijk bij het karakter van Franklin gelegd en het feit dat ze een vrouw is. We vinden geen wroeging over dat Watson en Crick haar metingen ‘leenden’ zonder daar credits voor de ontdekking tegenover te stellen, terwijl het evident is dat ze zonder haar metingen nergens kwamen.
Dit is ook het mooie van het boekje. Het gebruikt een van de belangrijkste ontdekkingen uit de geschiedenis om de slechte kanten van de wetenschap te belichten. Het gaat niet bepaald over alle waarborgen van zorgvuldigheid die je aan het wetenschappelijk bedrijf mag vragen. Het gaat om het spel en het sociale proces met al haar intriges, die ook een rol spelen binnen dat systeem.
Dat brengt Watson veel bravoure, waar je kritisch op kan zijn. Hij heeft immers een voorbeeldfunctie. Maar ik zie het meer als een karakterrrek van Watson. De onderzoeker die met Lego de structuur van DNA hielp ontdekken is dezelfde als de onderzoeker die schaamteloos schreef over de rafelrandjes van die ontdekking. Watson was steeds iemand die zich weinig aantrok van hoe dingen horen. Ik vind het moeilijk dat niet charmant te vinden.
Wel heb je je als lezer de plicht om je ook te verdiepen in de perspectieven van de andere spelers. Bijvoorbeeld door ‘Rosalind Franklin and DNA’ van Anne Sayre te lezen. Dit boekje belicht de ontdekking vanuit het perspectief van een persoon die een voorbeeldiger wetenschapper was – en als je het mij vraagt degene die, meer nog dan Watson, aanspraak kan maken op de titel ontdekker van de structuur van het DNA.
Meer lezen?
Ik schreef eerder over evolutietheorie in evolutiesnelheid en over gedachtenexperimenten als een manier om de wetenschap verder te brengen. Ik schreef over wetenschapssociologie in Lableven en De zwarte dozen van Latour.
Voor dit blogje maakte ik gebruik van The Double Helixs van James Watson en Rosalind Franklin and DNA van Anne Sayre. De quote komt direct uit het oorspronkelijke artikel van Watson en Crick.