Iedereen verandert de wereld een beetje, elke dag weer, maar onze ideeën over hoe je dat voor elkaar kan krijgen lopen sterk uiteen. Ik kan me daar eindeloos over verwonderen. Het verschilt bijvoorbeeld nogal per beroepsgroep. Ontwerpers hebben hele andere veranderideeën dan economen – en die denken er weer heel anders over dan sociaal werkers. In dit blogje wil ik eens stil staan bij een bijzonder vreemde veranderovertuiging. Het gaat me om een veranderovertuiging die je vaak bij managers aantreft: het declaratieve wereldbeeld.
Misschien is het goed eerst even stil te staan bij dat woord declaratief. In de taalfilosofie wordt dit begrip gebruikt voor zinnetjes waarmee je de wereld kan veranderen; enkel en alleen door ze uit te spreken. Dat is een vrij uitzonderlijke categorie uitspraken die alleen door bepaalde personen in bepaalde situaties gebruikt kunnen worden. De voorzitter van een vergadering kan een vergadering openen door te zeggen “ik verklaar deze vergadering voor geopend”. Daarna is de vergadering begonnen. De president kan een oorlog met China beginnen door te zeggen “wij verklaren de oorlog aan China”. Vanaf dan is het oorlog. Een ambtenaar van de burgerlijke stand kan een man en vrouw in het echt verbinden door een bepaald zinnetje uit te spreken – ik weet even niet meer hoe het precies ging.
Dit is zo’n beetje het hele lijstje voorbeelden. Ik kan mijn konijn niet met een declaratie in haar hok krijgen. Het lukt niemand om de afwas schoon te declareren. Verklaren dat je werk af is helpt nauwelijks om de werklast te verminderen. Er zijn maar heel weinig dingen die je alleen maar met het uitspreken van een zinnetje kan veranderen. En er zijn maar heel weinig mensen die het kunnen. Nou ja, vooruit, Harry Potter kan het allemaal wel, mits hij maar precies op de goede manier met zijn staf zwaait.
Met het begrip declaratief wereldbeeld doel ik dus op de, onder managers veel voorkomende, misvatting dat zij ook declaratieve macht hebben. Vaak leggen ze me precies uit hoe de organisatie moet functioneren, hoe mensen zich moeten gedragen, hoe mensen dingen zouden moeten zien en hoe de dingen dan soepel lopen alsof die uitleg het daarna werkelijk maakt. Alsof zeggen hoe dingen moeten lopen hetzelfde het zelfde is als zorgen dat ze zo lopen. Alsof er geen maanden intensief lobbyen, interveniëren en weet ik wat al niet meer voor nodig is om een beetje in de buurt te komen van die, blijkbaar gewenste, gang van zaken.
Natuurlijk is het niet zo dat elke manager die een toekomstbeeld schetst of een opdracht geeft, ook werkelijk denkt dat het daarmee af is. Je zou zeggen: managers maken elke dag mee dat dingen niet zomaar veranderen. En toch zit in de ervaring van managers helaas ook de crux. Het hoort bij het dagelijks werk van managers om opdrachten te geven, instructies te geven over hoe dingen moeten of om toekomstbeelden te schetsen. En vaak genoeg werkt dat wèl. Veel opdrachten worden meteen uitgevoerd, werknemers volgen instructies op of helpen de manager zijn toekomstbeelden waar te maken. Deze kleine succesjes smaken naar meer, waardoor opdrachten, instructies en toekomstscenarios steeds meer als declaraties gaan voelen. Het succes van al deze kleine acties voedt het declaratieve wereldbeeld.
Maar,… hoe werkt declaratief taalgebruik eigenlijk? Hoe kan taal ineens de macht krijgen dingen te veranderen? Het blijkt al uit de voorbeelden van de president, de ambtenaar van de burgelijke stand en Harry Potter: delcaraties zijn een vorm van codetaal. Je kan alleen iets met een declaratie gedaan krijgen als je in de goede rol in een geoliede machine zit waarin taal een allesbepaaldende rol heeft. Naast computerprogramma’s voldoen eigenlijk alleen (ambtelijke) rituelen aan deze eisen. Een land de oorlog verklaren, twee mensen in het huwelijk verbinden een vergadering openen. In al die gevallen staat alles al klaar om het werkelijk te maken: de troepen staan aan de grens, het paar voor het altaar, de laptops zijn open geklapt. Het is hooguit nog wachten op het uitspreken van de magische formule – als het verlossende startsein.
In die voorbereiding zit ook precies het verschil tussen de opdrachten en instructies waar de manager succesvol is en die waarin dat minder het geval is. De secretaresse zat allang klaar om notulen te maken, de opdracht van de manager is alleen voor de vorm. De jaarcijfers worden elk jaar berekend en in een rapport gezet, dus hoeft de manager maar met zijn denkbeeldige stokje te zwaaien. Maar ja, zelfsturende teams, of klantgericht werken: dat doet de organisatie nog niet, daarvan weet niemand echt hoe het moet – en daar is dus ook geen toverformule voor.
De baas die zich Harry Potter waant, baseert zich dus op ervaring. Eerst lukt het om met de ene na de andere toverspreuk van alles gedaan te krijgen. En dan, net als hij zich aan wat moeilijkere onderwerpen waagt, lukt het opeens niet meer. Alsof hij in de tweede klas van Zweinstein zit en helemaal opnieuw moet leren toveren. Het is dan een natuurlijke reactie om aan je toverkunst te werken. De manager probeert steeds cryptischere speuken als “als je doet wat je deed, dan krijg je wat je altijd kreeg” of “op een rollende steen groeit geen mos”, maar het helpt allemaal niet.
Dat was ook niet te verwachten. Het is misschien niet de managers gebrekkige toverkunst die hem de das om doet, maar het soort probleem dat hij probeert op te lossen. Een geoliede sociale machine kan je met declaraties besturen, maar voor het veranderen van zulke machines heb je andere taal nodig: de taal van verleiding. De goede manager realiseert zich dat natuurlijk en die is ook makkelijk te herkennen. Het is bescheidenheid die de manager siert.
Meer lezen?
Ik besprak basisideeën over hoe de tijd verloopt in vooruitgang. Ik sprak al over het verband tussen taal en kennis in jargon en in betekenisdrift. Ik sprak eerder over de werking van taal en kennis in organisaties in spiegelpaleis.
De taalfilosoof waarop ik me in dit blogje beroep is John Searle. Hij zet zijn theorie onder andere uiteen in Speech Acts: An Essay in the Philosophy of Language. De typische uitspraken van managers in het laatste paragraafje heb ik geleend van Japke-d Bouwma.