Ontwerperig

De titel van dit blogje is natuurlijk een wat flauwe vertaling van ‘Designerly’, maar ik kon niet goed om de ironie heen dat de bekendste emancipatiebeweging van ontwerpers, zich van zo’n guitig begrip bediend. Een betere vertaling is eigenlijk ontwerperserig, maar de kans dat je in een blogje met die titel tot hier was gekomen leek me wel heel klein, dus dat durfde ik niet goed aan.

Afijn; wat is er aan de hand? Het gaat om de stelling dat ontwerpers over een ander soort kennis beschikken dan andere professionals en ook dat daar in het onderwijs en de wetenschap meer aandacht voor moet zijn. Ontwerpen zou door alles en iedereen veel serieuzer genomen moeten worden omdat er zich in de hoofden van ontwerpers heel bijzondere dingen afspelen: “designerly ways of knowing”.

Het is een populaire gedachte. Waar ik zelden iets gelezen heb over de unieke denkwijze van natuurkundigen, politieagenten of stratenmakers, rollen de boekjes over de denkwijzen van ontwerpers haast uit mijn boekenkast. Niet in de laatste plaats door de opkomst van ‘design thinking’, hoewel dat vaak meer over aanpak gaat dan over denkwijzen.

Er zit ook wel iets in. Zelf betoogde ik op dit blog al eens dat feitenkennis over de wereld niet genoeg is voor het doen van technische uitvindingen en ook niet voor allerlei andere veranderprocessen. Het is dus geen overbodige luxe om na te denken wat voor soort kennis we hiervoor nodig hebben en hoe we zorgen dat voldoende van ons die kennis ook hebben. Maar of ontwerperserige manieren van kennen ons daar bij gaan helpen?

Het begrip ‘Designerly way’s of knowing’ is gemunt door Nigel Cross. Cross was onderzoeker aan de faculteit voor industrieel ontwerp in Delft, een van de eerste universitaire ontwerpopleidingen. Hoewel harde engineers zoals technisch natuurkundigen, elektrotechnici en werktuigbouwers in die tijd hun weg al hadden gevonden in de wetenschap, hadden minder technische opleidingen zoals architectuur en ontwerp iets uit te leggen: Hoezo waren dit academische disciplines? Hoe ziet een ontwerpwetenschap er uit? Welke standaarden voor wetenschappelijkheid worden daarbij gehanteerd?

Sommige onderzoekers reageerden daarop met een poging de activiteit van het ontwerpen te verwetenschappelijken. Het ontwerpproces moest voortaan zodanig worden uitgevoerd dat alle ontwerpbeslissingen te herleiden waren – en zodoende aan wetenschappelijke kritiek onderworpen konden worden. Anderen stelden dat we in plaats daarvan juist ontwerp een volwaardigere plek in de wetenschap moesten geven, met respect voor de werk- en denkwijzen van ontwerpers. In plaats van het ontwerpen te verwetenschappelijken, moest er een vorm van wetenschap komen waar ontwerpers zich thuis in konden voelen. Eén van de auteurs die dat laatste betoogde was Nigel Cross – en de emancipatiegolf die hij hiermee startte is nog altijd volop gaande.

Cross ging daarbij verder dan de wetenschap alleen. Cross betoogde dat ontwerpen een derde ‘gebied’ in het hele onderwijs moest worden, naast de natuur- en menswetenschappen. Op de basisschool zou dit betekenen dat naast taal en rekenen ook techniek- of maakonderwijs een plek zou moeten krijgen. Op de middelbare school zouden de talen, zaakvakken en natuurwetenschappen aangevuld moeten worden met verschillende engineeringdiscplines en op de universiteiten zouden de ontwerpwetenschappen meer voeten aan de grond moeten krijgen.

Cross plaatst design naast de natuur- en menswetenschappen omdat die “intrinsieke waarde” hebben. Daarmee bedoeld Cross dat het onderwijs verder gaat dan de praktische, direct zichtbare, uitkomsten. Bij natuurkunde leer je niet alleen de wet van Ohm, maar je krijgt ook iets mee van een natuurkundige blik op de wereld. Een focus op feiten, experimenten, de wetmatigheid van de natuur, bijvoorbeeld. De natuurwetenschappen dragen dus een bepaalde kenniscultuur met zich mee die belangrijk is in het leven. Design omvat volgens Cross ook zo’n diepere kenniscultuur, met een eigen blik op de wereld en intrinsieke waarde.

Nu vind iedereen dat zijn vak meer aandacht verdiend en dat kinderen het al vroeg moeten leren, maar de analyse van Nigel Cross is zeker interessant. Hij betoogt, net als ik, dat voor ontwerp andere kennis nodig is dan alleen de feitenkennis die natuurwetenschappers als hoogste doel lijken te zien. Daarnaast betoogt hij dat er andere denkwijzen aan het ontwerpen ten grondslag liggen dan aan de wetenschappen: aandacht voor concrete oplossingen in plaats van abstracte ideeën, een idee voor hoe dingen anders kunnen dan hoe dingen zijn, het beheersen van niet-talige manieren om ideeën in uit de drukken. Als ontwerpers op een andere manier, met andersoortige kennis moeten leren omgaan, is dat dan niet flink wat onderwijs waard, liefst op vroege leeftijd?

Voordat we ja zeggen op deze vraag is het zinvol om er toch even wat kritischer naar te kijken. Immers, kan een zelfde analyse niet gemaakt worden door een politieagent? Zou die niet kunnen betogen dat er drie ‘gebieden’ zijn: natuurwetenschap, geesteswetenschappen en wetshandhaving? Het klinkt belachelijk misschien, maar de analyse krijg je best rond. Zeker als je het niet inperkt naar politiewerk, maar naar een iets bredere categorie zoals handelingskennis. Kinderen moeten dan leren lezen, schrijven, maken en doen. Dat klinkt eigenlijk heel plausibel, maar als we zo makkelijk van twee naar drie, naar vier ‘gebieden’ kunnen redeneren, dan is een vijfde zo toegevoegd en waar komen we dan uit?

Cross zou misschien antwoorden dat wetshandhaving een praktische vaardigheid is terwijl ontwerp intrinsieke waarde heeft, maar dat vind ik geen sterk argument. Ik weet zeker dat je unieke denkwijzen en probleemoplossingsstrategieën kunt identificeren voor allerlei handelingsberoepen. Hebben ze daarmee ‘intrinsieke waarde’? En hoe beslissen we dat?

Wat sterk is aan het betoog van Cross is dat hij vragen stelt bij de dominantie van de natuur- en menswetenschappen in ons onderwijs. Moet onderwijs gaan over hoe de wereld nu eenmaal is, of moeten kinderen leren om de wereld mede vorm te geven? Dat laatste lijkt hard nodig en als ontwerperserig denken daarvoor nodig is, vooruit dan maar.

Het zwakke punt van Cross betoog is dat hij alle antwoorden zoekt vanuit de ontwerpdiscipline waar hij zo thuis in is. Natuurlijk, we leven in een diep ontworpen wereld, maar dat maakt ontwerp nog niet het antwoord op alle vragen. Waar de natuurwetenschappen macht zoeken in wetmatigheden, en de menswetenschappen in duiding, zoeken ontwerpwetenschappen hun macht in maakbaarheid. Maar we weten allang dat die maakbaarheid beperkt is. Is ontwerp dan altijd het antwoord? Of vinden we het antwoord eerder in een slimme combinatie van wetmatigheid, duiding en maakbaarheid? Of is er nog meer nodig?

Mijn verwachting is dat we er daarmee niet zijn. We hebben eerder vier of vijf vertrekpunten nodig en we moeten ons vooral richten op hoe die verschillende zienswijzen elkaar versterken. De emancipatie van het ontwerpstandpunt was daar misschien een noodzakelijk begin voor, maar nu moeten ontwerpers van de barricaden af en de synergie met andere disciplines beter onderzoeken.

Meer lezen?

Ik sprak eerder over de unieke kennis die voor ontwerpen nodig is in de blogjes ontwerpkennis en doelkennis. Dat de emancipatie die Cross startte nog niet af is blijkt uit de wetenschapsgeschiedenis van Rens Bod, waar engineering geen rol in lijkt te spelen. Ik vroeg me eerder af wat leerlingen op de basisschool echt moeten leren in basiskennis.

Voor dit blogje maakte ik vrij intensief gebruik van hoofdstuk 1 van ‘Designerly Way’s of Knowing‘, van Nigel Cross. Het boekje is inmiddels wat lastiger te verkrijgen, maar zeer het lezen waard.

Plaats een reactie